ECLI:NL:RBZWB:2024:1354
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en de toepassing van het vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 11.873 opgelegd, welke door de rechtbank als terecht, maar te hoog werd beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 10.459. De rechtbank behandelt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, waarbij de belanghebbende stelt dat het tijdsverloop tussen de schouw en de naheffingsaanslag het vertrouwen heeft gewekt dat de aangegeven Bpm correct was. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat de inspecteur binnen de wettelijke termijn van vijf jaar de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
Daarnaast wordt de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld, waarbij de rechtbank de netto catalogusprijs van een referentieauto als uitgangspunt neemt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs € 124.973 bedraagt. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat wordt vastgesteld op € 27.205, na rekening te houden met een waardevermindering wegens schade van € 6.366. De rechtbank wijst ook op de lange duur van de procedure en kent een immateriële schadevergoeding van € 500 toe aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en veroordeelt deze tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.