ECLI:NL:GHDHA:2023:1694

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
BK-22/00556 tot en met BK-22/00559
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en belastingrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag Bpm is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente, maar dit bezwaar is afgewezen door de Inspecteur. De Rechtbank heeft de beroepen tegen de naheffingsaanslagen voor drie auto’s gegrond verklaard, maar het beroep tegen de naheffingsaanslag voor auto 3 ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof heeft geoordeeld dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet correct is vastgesteld door de belanghebbende, die de koerslijst onjuist heeft ingevuld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de proceskostenvergoeding verhoogd. De belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De totale te vergoeden proceskosten zijn vastgesteld op € 3.049, en het griffierecht van € 274 voor het hoger beroep wordt teruggestort aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00556 tot en met BK-22/00559

Uitspraak van 27 juli 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 17 mei 2022, nummers SGR 21/1305 tot en met SGR 21/1308.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.028. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 179 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) en de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 174. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank). De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 21/1305, SGR 21/1306 en SGR 21/1308 gegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/1307 ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover betrekking hebbend op auto’s 1, 2 en 4;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- vermindert de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 1 tot € 307;
- vermindert de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 2 tot € 406;
- vermindert de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 4 tot € 1.024;
- vermindert de rentebeschikkingen overeenkomstig de verminderingen van de naheffingsaanslagen;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 174 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 juni 2023. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 26 oktober 2017 heeft belanghebbende Bpm-aangiften ingediend voor een viertal auto’s (auto 1 tot en met auto 4), waaronder een Opel Mokka X 1.4 Turbo Online (auto 3; de auto), met een datum eerste toelating van 14 juni 2017. Het totale uit de vier aangiften volgende bedrag aan Bpm heeft belanghebbende voldaan.
2.2.
In de aangifte Bpm voor auto 3 is een te betalen Bpm van € 2.453 vermeld. Bij de aangifte is een taxatierapport van 19 oktober 2017 gevoegd van [A B.V.] . In het taxatierapport is opgenomen dat op 18 oktober 2017 een taxatie is uitgevoerd op de auto. De taxateur heeft de historische nieuwprijs op € 33.870 gesteld. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat heeft de taxateur vastgesteld op € 17.450. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 7.450 (afgerond 92% van € 8.113) in mindering gebracht in verband met schade. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 10.000.
2.3.
De dienst Domeinen Roerende zaken van het ministerie van Financiën (DRZ) heeft een onderzoek waardebepaling ten aanzien van de auto uitgevoerd (onderzoek waardebepaling). De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een verslag, dat tot de stukken van het geding behoort. Op 2 november 2017 is de auto door belanghebbende voor controle getoond aan DRZ. Van de controle is een rapport opgemaakt, dat is ondertekend door [B] op 20 november 2017. In dit DRZ-rapport zijn vermeld een historische nieuwprijs van € 33.870, een netto-catalogusprijs van € 21.124 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 19.957 (op basis van de koerslijst AutotelexPro). Op laatstgenoemd bedrag heeft DRZ een bedrag van € 792 (79% van € 1.008) in mindering gebracht in verband met schade, waardoor de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 19.165. Bij het onderzoek waardebepaling is de beoordelaar van DRZ uitgegaan van het zogenoemde “SilverDAT VIN-informatie Rapport” van de auto, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort.
2.4.
Vervolgens heeft de Inspecteur op basis van het onder 2.3 bedoelde onderzoek waardebepaling voor auto 3 een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een bedrag van € 1.726 en dienovereenkomstig belastingrente in rekening gebracht.
2.5.
De Rechtbank heeft de beroepen tegen de naheffingsaanslagen ter zake van auto 1, 2 en 4 gegrond verklaard en het beroep tegen de naheffingsaanslag ter zake van auto 3 ongegrond verklaard en verder onder meer een vergoeding van immateriële schade toegekend en een vergoeding van proceskosten toegekend, onder toepassing van wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaak en wegingsfactor 1 wegens samenhang omdat in beroep sprake was van (niet meer dan) drie gegronde beroepen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”(…)
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
16. Eiser stelt dat de inkoopwaarden van de auto’s te hoog zijn vastgesteld omdat verweerder in zijn marktonderzoeken ten onrechte is uitgegaan van BTW-auto’s in plaats van marge-auto’s. Volgens eiser moet voor de bepaling van de inkoopwaarden worden aangesloten bij de door zijn taxateur uitgevoerde marktonderzoeken.
17. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarden in onbeschadigde staat op verweerder rust. Met betrekking tot auto 1 is verweerder uitgegaan van de handelsinkoopwaarde uit het taxatierapport van eiser, te weten € 10.900. Ten aanzien van de auto’s 2, 3 en 4 heeft verweerder de handelsinkoopwaarden vastgesteld op basis van de taxatierapporten van DRZ. De taxateur van DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van die auto’s steeds gebaseerd op de laagste koerslijstwaarde. Naar het oordeel van de rechtbank kan een koerslijst, die immers is gebaseerd op vele transacties in de markt, doorgaans een goede indicatie geven van de waarde van vergelijkbare auto’s. Hiermee heeft verweerder, behoudens tegenbewijs, de door hem voor auto’s 2, 3 en 4 gehanteerde handelsinkoopwaarden in onbeschadigde staat dan ook aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat daarbij marge-auto’s als uitgangspunt zijn genomen.
18. De door eiser verdedigde inkoopwaarden van auto’s 2, 3 en 4 zijn gebaseerd op gemiddelden van vraagprijzen van gelijksoortige auto’s. Dergelijke vraagprijzen kunnen echter niet als referentie dienen, ook niet indien rekening wordt gehouden met een handelsmarge. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk betaald wordt en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. Dit betekent dat eiser de door hem gehanteerde handelsinkoopwaarden in onbeschadigde staat niet aannemelijk heeft gemaakt. De omstandigheid dat verweerder voor auto 1 wel de handelsinkoopwaarde uit het taxatierapport van eiser heeft gevolgd, betekent niet dat verweerder gehouden is dat voor de overige auto’s ook te doen.
19. Eiser heeft nog gesteld dat de handelsinkoopwaarde van auto 3 op basis van de koerslijst AutotelexPro (Marge) moet worden vastgesteld op € 18.448. Ter onderbouwing van die stelling heeft eiser een uitdraai van die koerslijst overgelegd. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd betwist en aangevoerd dat uit de door eiser overgelegde uitdraai niet kan worden opgemaakt of de juiste auto met alle van belang zijnde opties/pakketten is gekozen. Nu eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wél de juiste auto met alle van belang zijnde opties/pakketten heeft gebruikt, volgt de rechtbank hem niet in de door hem bepleite handelsinkoopwaarde.
20. (…)
21. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de juiste handelsinkoopwaarden in onbeschadigde staat vast € 10.900 (auto 1), € 10.954 (auto 2), € 19.957 (auto 3) en € 14.337 (auto 4).
Waardevermindering als gevolg van schade
(…)
25. Het gelijk wat betreft de omvang van de in aanmerking te nemen schade is daarom aan verweerder. Verweerder heeft dan ook terecht voor auto’s 1 en 2 geen schade, en voor auto’s 3 en 4 niet meer dan € 792 respectievelijk € 596 als schade in aanmerking genomen.
(…)
Conclusie naheffingsaanslag auto 3
29. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 3 tot een juist bedrag opgelegd.
(…)
31. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen met zaaknummers SGR 21/1305, SGR 21/1306 en SGR 21/1308 gegrond en het beroep met zaaknummer SGR 21/1307 ongegrond te worden verklaard.
Belastingrente
32. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dienen de rentebeschikkingen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslagen.
Immateriële schade
33. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is overschreden wanneer de behandeling van het bezwaar en het beroep gezamenlijk langer duurt dan twee jaar. De behandeltermijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt met de uitspraak van de rechtbank. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond.7
34. Het bezwaarschrift is op 13 maart 2019 door verweerder ontvangen en verweerder heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 29 augustus 2019. De uitspraak van de rechtbank wordt op 17 mei 2022 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase meer dan drie jaar hebben geduurd. De redelijke termijn is daarom overschreden met één jaar, twee maanden en vier dagen. Dit betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500. De overschrijding van de redelijke termijn dient te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom een bedrag van € 1.500 aan eiser te vergoeden. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister, gelet op zijn beleidsregel van 8 juli 2014,8 niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.
Proceskosten
35. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere wegingsfactor ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor een factor 1,5 wegens samenhang is geen aanleiding aangezien sprake is van (niet meer dan) drie gegronde beroepen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag (nader) is vastgesteld en meer in het bijzonder of de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 3 juist is vastgesteld en voorts of de proceskostenvergoeding juist is berekend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank ten aanzien van de ongegrondverklaring van het beroep met betrekking tot auto 3, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 3 tot € 1.398 en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente en voorts tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep tegen een tarief van, naar het Hof begrijpt, € 837 met toepassing van een wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) en wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken), tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep met toepassing van een wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) en wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken) en tot vergoeding van het door hem betaalde griffierecht in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank ten aanzien van de vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep en berekening hiervan tegen een tarief van, naar het Hof begrijpt, € 837 met toepassing van een wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) en wegingsfactor 1 (minder dan 4 samenhangende zaken) en tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep met toepassing van een wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak) en wegingsfactor 1 (minder dan 4 samenhangende zaken).

Beoordeling van het hoger beroep

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de door hem aangeleverde koerslijst AutotelexPro (Marge) een lagere handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (€ 18.448) oplevert dan is bepaald in het door de Inspecteur bij de vaststelling van de naheffingsaanslag tot uitgangspunt gekozen onderzoek waardebepaling ten aanzien van auto 3 (zie 2.3). De Inspecteur komt daarin immers aan de hand van de koerslijst AutotelexPro tot een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 19.957. Belanghebbende stelt dat de laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, te weten die, die volgt uit zijn berekening aan de hand van de koerslijst AutotelexPro, tot uitgangspunt moet worden genomen en dat de handelswaarde in beschadigde staat, rekening houdend met de door DRZ berekende schade tot een bedrag van € 792, derhalve moet worden vastgesteld op € 17.656 (€ 18.448 minus € 792), in plaats van de door DRZ en de Inspecteur tot uitgangspunt genomen handelswaarde in beschadigde staat van € 19.165. De naheffingsaanslag voor auto 3 dient op grond daarvan, aldus belanghebbende, te worden verminderd tot € 1.398.
5.2.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende betwist en daartoe aangevoerd dat onderscheid gemaakt moet worden tussen zogenoemde ”opties af-fabriek” en andere (handmatig uitgevoerde) opties. Voor de ”opties af-fabriek” geldt een andere afschrijving dan voor de andere opties. Voor handmatig uitgevoerde opties geldt dat deze sneller worden afgeschreven. De koerslijst AutotelexPro houdt daar rekening mee, mits deze op juiste wijze wordt ingevuld, in die zin dat de opties steeds afzonderlijk worden ingevuld. Uit het zogenoemde ”SilverDAT VIN-informatie Rapport” van de auto blijkt dat voor de auto sprake is van zowel ”opties af-fabriek” als andere (handmatig uitgevoerde) opties. DRZ heeft dan ook in de koerslijst voor auto 3 deze opties afzonderlijk ingevoerd. Belanghebbende is bij het invullen van de koerslijst uitgegaan van het totale bedrag aan opties, hetgeen tot een andere, onjuiste, uitkomst voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat leidt. De koerslijst zoals deze door belanghebbende is ingevuld, kan, aldus de Inspecteur, dan ook niet dienen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
5.3.
Beide partijen zijn uitgegaan van de koerslijst AutotelexPro, die, gelijk de Inspecteur ter zitting heeft verklaard, de mogelijkheid biedt op de auto aangebrachte opties (zowel de zogenoemde ”opties af-fabriek” als overige opties) te specificeren. Uit eigen onderzoek van het Hof op de website ”Autotelex.nl/import/” is gebleken dat (inderdaad) in deze koerslijst, nadat de datum van eerste toelating, merk, type en uitvoering van de auto zijn ingevoerd, fabriekspakketten, fabrieksopties en accessoires kunnen worden ingevuld en voorts overige opties kunnen worden ingevoerd waarbij een bewijs dient te worden gevoegd waar de prijs van de opties vermeld staat. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende in de door hem aangeleverde koerslijst één totaalbedrag voor alle opties heeft ingevoerd en deze niet afzonderlijk heeft ingevuld. Het Hof komt met de Inspecteur tot de conclusie dat belanghebbende voor auto 3 de koerslijst, met het invoeren van een totaalsom voor alle opties in plaats van het volgens de aanwijzingen van de koerslijstleverancier specificeren daarvan, onvolledig en daarmee niet juist heeft ingevuld. Immers nu een onderscheid is te maken in opties in de koerslijst (hetwelk ook nog eens een verschil in uitkomst meebrengt), moet dit onderscheid ook daadwerkelijk worden gemaakt om tot een juiste handelsinkoopwaarde te komen. De door belanghebbende overgelegde koerslijst kan dan ook niet tot uitgangspunt dienen; de door DRZ volgens de aanwijzingen van AutotelexPro ingevulde, en door de Inspecteur gevolgde, koerslijst heeft als uitgangspunt te dienen bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde.
Belastingrente
5.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Conclusie naheffingsaanslag (auto 3) en beschikking belastingrente
5.5.
Ten aanzien van de berekening van de naheffingsaanslag en de hoogte van de beschikking belastingrente is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten beroep
5.6.
De Rechtbank heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding voor het beroep toegekend volgens het toen geldende lagere forfaitaire tarief. Dit tarief is gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad (27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, BNB 2022/106) discriminatoir. Belanghebbende heeft het Hof verzocht alsnog het hogere forfaitaire tarief toe te passen. Het Hof zal de beslissing dan ook op dit punt vernietigen en alsnog een hogere proceskostenvergoeding voor het beroep toekennen. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
5.7.
Belanghebbende heeft, specifiek voor het geval het hoger beroep ongegrond zou zijn, ter zitting het Hof voorts verzocht bij de berekening van de proceskostenvergoeding in beroep wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken) toe te kennen nu in beroep weliswaar slechts voor drie zaken (auto 1, 2 en 4) het materiële geschil gegrond is verklaard, maar de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor alle zaken tezamen en derhalve voor vier zaken (auto 1 tot en met auto 4) is toegekend. Het Hof ziet geen aanleiding om die reden factor 1,5 wegens samenhang te hanteren. Het aan de orde stellen van de overschrijding van de redelijke termijn is voor een professionele rechtsbijstandverlener een eenvoudige zaak. Dat het om meerdere zaken gaat, vergroot deze geringe inspanning niet.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.674 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank: 2 punten (1 punt beroepschrift, 1 punt zitting Rechtbank) à € 837 x 1 (gewicht van de zaak), en op € 837 voor het Hof: 2 punten (1 punt hogerberoepschrift en 1 punt zitting Hof) à € 837 x 0,5 (gewicht van de zaak). De wegingsfactor van 0,5 voor het hoger beroep volgt onder meer uit HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, BNB 2015/198, r.o. 2.3.2 en het richtsnoer voor proceskostenvergoeding dat door de hoven gezamenlijk is vastgesteld (zie onder meer ECLI:NL:GHDHA:2021:2131). Het Hof ziet geen aanleiding om factor 1,5 wegens samenhang te hanteren. De vergoeding wordt enkel toegekend vanwege de onjuiste toepassing van het tarief in beroep. Het aan de orde stellen van dit punt is voor een professionele rechtsbijstandverlener een eenvoudige zaak. Dat het om meerdere zaken gaat, vergroot deze geringe inspanning niet.
Tevens dienen de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar tot het door de Rechtbank berekende bedrag van € 538 te worden vergoed. In totaal bedragen de te vergoeden proceskosten derhalve € 3.049.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaald griffierecht te worden vergoed. Het Hof zal de griffier gelasten het griffierecht terug te storten, aangezien het hoger beroep enkel slaagt vanwege de herrekening van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over de proceskosten;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.049, en
  • gelast dat de griffier het voor de behandeling van het hoger beroep van belanghebbende geheven griffierecht van € 274 terugstort.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 27 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.