ECLI:NL:RBZWB:2023:9226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3565
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering op basis van inlichtingenplicht en rechtmatigheidsonderzoek

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar dat sinds 23 november 2020 een bijstandsuitkering ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Dit besluit, genomen op 14 juni 2022, herzien de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 1 april 2021 tot 1 februari 2022 en verlaagde deze vanaf 1 februari 2022. De rechtbank heeft op 5 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. A. Darrazi, en het college door drs. [naam]. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden door geen melding te maken van het gebruik van een auto en de bijbehorende kostenbesparingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de herziening van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was op basis van de bevindingen van het college, waaronder waarnemingen en camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op het privéleven van eisers door het gebruik van camerabeelden niet gerechtvaardigd was, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst van de zaak, aangezien de schending van de inlichtingenplicht door eisers vaststond. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,00 en het betaalde griffierecht van € 50,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3565 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [plaats] ,

hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. A. Darrazi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, college.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juni 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en namens het college drs. [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen het besluit van het college waarin de bijstandsuitkering van eisers op grond van de Participatiewet is herzien over de periode 1 april 2021 tot 1 februari 2022 en vanaf 1 februari 2022 maandelijks wordt verlaagd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eisers ontvangen sinds 23 november 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Eisers hebben drie eerdere aanvragen gedaan om een bijstandsuitkering die door het college zijn afgewezen. In verband met een hercontrole en de eerder afgewezen bijstandsaanvragen waarin bijzonderheden zijn geconstateerd, is een onderzoek gestart door het college. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van 16 december 2021.
2.2.
Met het besluit van 17 februari 2022 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eisers over de periode 1 april 2021 tot 1 februari 2022 herzien en per 1 februari 2022 met een bedrag van € 299,60 verlaagd, omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van het veelvuldig gebruik van het voertuig met [kenteken] waardoor sprake is van kostenbesparing. Daarnaast hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden door stortingen van derden niet te melden bij het college. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2022 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2.4.
Met het besluit van 14 februari 2023 ziet het college af van terugvordering van de te veel betaalde bijstand over de periode 1 april 2021 tot 1 februari 2022.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet uit eigen beweging melding te maken van het regelmatige gebruik van een auto waardoor sprake was van een substantiële besparing. Het college stelt dat, gelet op het gebruik van meerdere auto’s door eisers en de tegenstrijdigheid van verklaringen over het gebruik daarvan, er sprake is van bijzondere omstandigheden, die rechtvaardigen dat de bijstandsuitkering met toepassing van artikel 18, eerste lid, Participatiewet is verlaagd. Doordat eisers (schoon-)ouders structureel voorzien in de vervoerskosten is bovendien sprake van een substantiële besparing. Het college gaat er vanuit dat de verlaagde bijstandsuitkering voldoende is om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
Beroepsgronden
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat geen aanleiding bestond voor het rechtmatigheidsonderzoek. Daarnaast had het college moeten motiveren waarom is overgegaan tot een vergaand onderzoek, gelet op de lange periode van het onderzoek en de wijze van uitvoeren. Ook zijn eisers van mening dat sprake was van stelselmatige observaties waardoor de onderzoeksresultaten niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Het college gaat onterecht voorbij aan het feit dat naast de fysieke waarnemingen ook camerabeelden zijn uitgelezen. Verder heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom bij het onderzoek niet kon worden volstaan met een minder ingrijpend middel en waarom het onderzoek zes maanden heeft geduurd. Het rechtmatigheidsonderzoek voldoet daarmee niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het college mocht de resultaten van het onrechtmatige onderzoek volgens eisers niet ten grondslag leggen aan het bestreden besluit waardoor geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht.
4.1.
Eisers betwisten ook dat er sprake is van het door derden structureel en substantieel voorzien in een deel van de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Het voertuig behoort niet toe aan eisers en zij betalen daar geen kosten voor. Verder heeft het college ten onrechte de bijstandsuitkering van eisers verlaagd vanwege een kostenbesparing. Eisers hebben een grote schuld (€ 118.085,06) en kunnen door de wijziging van de hoogte niet meer voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten. De bijstandsuitkering dient op grond van artikel 18 Participatiewet te worden afgestemd op hun persoonlijke situatie. Ook wordt door de wijziging van de bijstandsuitkering het recht op een behoorlijke levensstandaard van eisers geschonden, waardoor het bestreden besluit in strijd is met artikel 11 en 12 van het IVESCR [1] . Het bestreden besluit is volgens eisers ook in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Ten aanzien van het door derden ontvangen bedrag van € 140,36 benadrukken eisers dat dit bedrag over een periode van 1 mei 2021 tot 1 september 2021 is ontvangen en het onredelijk is dit bedrag aan hen tegen te werpen.
Oordeel van de rechtbank
Procesbelang
5. Het college heeft besloten af te zien van terugvordering van de teveel betaalde bijstand over de periode 1 april 2021 tot 1 februari 2022 en het opleggen van een bestuurlijke boete vanwege zwaarwegende redenen. Dat roept de vraag op of eisers nog procesbelang hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit over de herziening.
5.1.
Voor het antwoord op deze vraag is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
5.2.
Eisers hebben onweersproken gesteld dat de bijstandverlenende instantie in de gemeente waar zij nu woonachtig zijn, de in geding zijnde schending van de inlichtingenplicht aan hen tegenwerpt bij een aanvraag van individuele inkomenstoeslag. Dit hebben zij onderbouwd met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda van 27 oktober 2022. Het college heeft ter zitting bevestigd dat de mogelijkheid bestaat dat zij met andere bijstandverlenende instanties communiceert in het geval van schending van de inlichtingenplicht. Ook heeft het college aangegeven dat het vasthoudt aan het standpunt dat in dit geval door eisers de inlichtingenplicht is geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het procesbelang van eisers hiermee gegeven. De rechtbank zal het beroep tegen de herziening daarom inhoudelijk beoordelen aan de hand van de door eisers aangevoerde beroepsgronden.
Rechtmatigheidsonderzoek
6. Eisers stellen dat er geen aanleiding bestond voor het rechtmatigheidsonderzoek en dat het college had moeten motiveren waarom is overgegaan tot een vergaand onderzoek. De rechtbank overweegt dat het college die bevoegdheid heeft op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet. Deze onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden. Er is geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Dat het rechtmatigheidsonderzoek vlak na de toekenning van eisers bijstandsuitkering is opgestart, maakt niet dat er geen onderzoek meer kon worden gedaan naar de vervoerskosten. Zoals het college ter zitting heeft gesteld stond een eventuele voorziening in eisers vervoerskosten niet in de weg aan toekenning van bijstand, omdat vastgesteld kon worden dat eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Het onderzoek naar de vervoerskosten was van belang voor de hoogte van de bijstand.
Camerabeelden
7. In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek heeft het college camerabeelden uitgelezen van de camera in de parkeergarage bij het appartementencomplex waar eisers wonen. Met het uitlezen van de camerabeelden over een periode van drie maanden
(30 juli 2021 tot en met 24 oktober 2021) is een ernstige inbreuk gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van eisers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM [3] . Op de beelden zijn eisers te zien op de momenten dat zij vertrekken van en arriveren bij hun woning. Met dit ingrijpende onderzoeksmiddel is een min of meer compleet beeld verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van eisers.
7.1
De vraag is of deze inbreuk gerechtvaardigd is op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM. De inbreuk die met de inzet van de bewakingscamera op het recht op respect voor privéleven wordt gemaakt, is overeenkomstig deze bepaling alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het daarbij geen verschil dat de camera niet door het college zelf is geplaatst, maar dat de camerabeelden zijn gevorderd van een derde (een woningcorporatie) die beschikt over een camera in de nabijheid van de woning van eisers. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt voor het ingezette onderzoeksmiddel. In artikel 53a, zesde lid, Participatiewet is niet bepaald onder welke voorwaarden een technisch hulpmiddel mag worden ingezet, dan wel welke gegevens die op verzoek van de sociale recherche door middel van een dergelijk technisch hulpmiddel worden verkregen, mogen worden gebruikt. [4] Daarmee wordt niet voldaan aan het vereiste van voorzienbaarheid bij wet zoals dat uit artikel 8 EVRM voortvloeit. Een gebruiker van een parkeergarage zal zich weliswaar over het algemeen bewust zijn dat hij door middel van bewakingscamera’s wordt geregistreerd, maar niet voorzienbaar is dat een dergelijke intensieve registratie en rapportage gedurende drie maanden plaatsvindt ten behoeve van onderzoek naar het recht op bijstand. Verder is van belang dat artikel 53a, zesde lid, Participatiewet en de bepalingen in titel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen adequate en effectieve waarborgen bevatten ter bescherming tegen willekeurige inmenging in het privéleven, aangezien niet is geregeld op welke wijze en door wie toestemming wordt verleend voor het inzetten van dit middel. Dit geldt ook voor artikel 64 Participatiewet op basis waarvan het college inlichtingen van een derde (zoals een woningcorporatie) kan vorderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 8 EVRM is geschonden.
7.2
De gegevens die met behulp van de bewakingscamera’s zijn verkregen moeten daarom worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. Het college heeft het bewijs door middel van de bewakingscamera’s verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat gebruik hiervan door het college ontoelaatbaar moet worden geacht. Dit betekent dat het college het bestreden besluit niet kon baseren op de gegevens verkregen met de bewakingscamera’s. Hieruit volgt dat de motivering van het bestreden besluit voor zover dat steunt op de camerabeelden gebrekkig is.
7.3
De vraag of en welke consequenties voormelde bewijsuitsluiting heeft voor het bestreden besluit is mede afhankelijk van de hierna volgende beoordeling van de overige onderzoeksresultaten. De rechtbank zal die dan ook eerst bespreken.
Waarnemingen
8. Verder heeft het college in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek waarnemingen verricht. Het college heeft in een periode van ongeveer twintig weken
(7 april 2021 tot en met 30 aug 2021) 41 waarnemingen verricht bij de (ondergrondse) parkeerplaats van het appartementencomplex waar eisers wonen. De waarnemingen zijn van korte duur geweest (maximaal tien minuten) en gericht op de vaststelling of een auto al dan niet aanwezig was op de parkeerplaats behorende bij het uitkeringsadres.
8.1
De aard en de inzet van de waarnemingen vormen naar het oordeel van de rechtbank dan ook een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eisers. Hieruit volgt ook dat de in artikel 53a van de Participatiewet genoemde onderzoeksbevoegdheid voor de waarnemingen in dit geval een toereikende wettelijke grondslag vormt in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM. Van strijd met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is verder ook geen sprake. Deze waarnemingen mochten aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd.
Verklaring
9. Op 30 september 2021 is eiser in aanwezigheid van zijn advocaat door de sociale recherche gehoord. Blijkens het (ondertekende) verslag werd in dit verhoor gevraagd wat nu de situatie is, nadat in voorgaand onderzoek was vastgesteld dat eisers gebruik maakten van geleende auto’s. Daarop antwoordde eiser onder meer dat zij samen de beschikking hebben tot een auto van de moeder van eiseres en dat zij die auto kunnen lenen als het nodig is. Op de vraag naar de kosten werd geantwoord dat de ouders van eiseres de auto vol tanken en dat zij zelf geen kosten hebben aan het gebruik van de auto.
Tot zover kan van de verklaringen van eiser niet worden gezegd dat zij uitsluitend een vervolg zijn op en onlosmakelijk verweven zijn met de onrechtmatige camera-observaties. Op dat moment was aan eisers nog niet meegedeeld dat waarnemingen hadden plaatsgevonden en camerabeelden waren uitgelezen. [5]
9.1
Vervolgens is eiser geconfronteerd met de bevindingen op basis van de waarnemingen en de camerabeelden. Volgens rechtspraak van de CRvB kan een naar aanleiding van de confrontatie met onrechtmatig verkregen bewijs afgelegde verklaring pas als bewijsmiddel worden gebruikt, indien en nadat de betrokkenen deugdelijk zijn voorgelicht over welk bewijsmateriaal als onrechtmatig verkregen bewijs wegvalt, over het feit dat de eigen verklaring als bewijsmiddel wordt gebruikt en over de gevolgen van die verklaring. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan staat de verklaring immers voldoende op zichzelf. Is hieraan niet voldaan, dan staat de verklaring in een te direct verband met het onrechtmatig verkregen bewijs en wordt deze daardoor als bewijsmiddel onbruikbaar. [6] In dit geval is niet voldaan aan de genoemde voorwaarden. Dat betekent dat de door eiser afgelegde verklaring vanaf het moment van confrontatie niet kan worden gebruikt als bewijs.
Herziening van de bijstandsuitkering over de periode 1 april 2021 tot 1 februari 2022
10. De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot herziening van een bijstandsuitkering een voor de betrokkenen belastend besluit is. Dit brengt mee dat het aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en dat op hem de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor herziening van het recht op bijstand. [7]
10.1.
Bij waarnemingen van het college is een Kia Picanto (met [kenteken] ) 35 keer op verschillende dagen en tijdstippen aangetroffen op of bij het parkeervak van eisers. Daarnaast zijn nog andere auto’s aangetroffen op of bij het parkeervak van eisers. De aangetroffen auto’s staan op naam van familie of bekenden van eisers. Eiser heeft tijdens het gesprek op 30 september 2021, nog voordat eisers werden geconfronteerd met de bevindingen van de waarnemingen en camerabeelden, verklaard dat eisers de beschikking hebben over de Kia Picanto als ze die nodig hebben. Overigens is ook ter zitting door eiseres erkend dat zij de auto in gebruik hadden. Dit was niet alleen voor ziekenhuisbezoek, maar voor van alles, bijvoorbeeld een bezoek aan familie.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers een auto ter beschikking hebben die zij kunnen gebruiken wanneer zij dat willen, terwijl zij de kosten van de verzekeringspremies, wegenbelasting en tankkosten niet hoeven te dragen. Daarmee wordt voorzien in vervoerskosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
10.3.
Het gegeven dat anderen voorzien in (een deel van) de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van een bijstandsgerechtigde is een omstandigheid die voor de bijstandsverlening relevant is en die dus gemeld moet worden. [8] Aan de Participatiewet ligt namelijk het beginsel ten grondslag dat eenieder in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. De bijstand vult aan wanneer eigen middelen en andere voorzieningen niet toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Bijstand is een vangnet en wordt verstrekt voor het voldoen van algemeen noodzakelijk kosten van bestaan. De bijstandsnorm is daar ook op afgestemd. Als in een deel van die kosten door een ander wordt voorzien, moet de bijstandsgerechtigde dat melden. Eisers hebben niet bij het college gemeld dat wordt voorzien in hun vervoerskosten. Daarmee hebben zij de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, Participatiewet geschonden.
10.4.
Het is dan aan de betrokkenen aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige bijstand zouden hebben gehad. De stelling van eisers dat zij de auto nodig hadden voor ziekenhuisbezoeken is geheel niet onderbouwd. Ter zitting is juist verklaard dat de auto ook werd gebruikt voor andere reizen dan naar het ziekenhuis.
10.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de bijstandsuitkering van eisers dan ook terecht herzien. Indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, moet hij zo mogelijk op basis van vaststaande feiten en omstandigheden schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag de betrokkenen in ieder geval wel recht op bijstand hadden. In dit geval heeft het college aansluiting gevonden bij de kilometerstand van de Kia Picanto. Hier hebben eisers geen gronden tegen gericht. De besparing in de vervoerskosten is aldus schattenderwijs vastgesteld en op basis daarvan is het recht op bijstand van eisers over de periode van 1 april 2021 tot 1 februari 2022 terecht herzien.
Afstemming van de bijstandsuitkering vanaf 1 februari 2022
11. Het college heeft de uitkering van eisers per 1 februari 2022 met een bedrag van € 299,60 per maand verlaagd.
11.1.
Op grond van artikel 18 Participatiewet is het college verplicht om bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkenen. Als de betrokkenen minder kosten hebben dan in de bijstandsnorm rekening is gehouden kan dat onder bijzondere omstandigheden tot verlaging van de norm leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een dergelijke bijzondere situatie. Met de door derden ter beschikking gestelde auto(’s) werd immers over meerdere maanden voorzien in bepaalde kosten, namelijk vervoerskosten, die behoren tot de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan. Doordat eisers die kosten niet zelf hoeven te voldoen uit de bijstandsnorm levert dat hen een substantiële besparing op.
Bijschrijvingen van derden
12. Verder is het recht op bijstand van eisers herzien in verband met bijschrijvingen van derden. Het gaat om een totaal aan bijschrijvingen van € 140,36 in de periode van
1 mei 2021 tot en met 4 september 2021. Eisers menen dat het onredelijk is om hen dat tegen te werpen. Zij wijzen op een brief van hun bewindvoerder (d.d. 14 oktober 2021) waaruit zou volgen dat de ontvangst van deze bedragen door de bewindvoerder werd gedoogd.
12.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep zich niet kan richten tegen de herziening vanwege bijschrijving door derden, omdat hier geen bezwaar tegen is gemaakt. In het bezwaarschrift van eisers is de inhoud van het primaire besluit zakelijk beschreven. Hierbij werd ook de herziening wegens stortingen van derden door eisers benoemd, maar in de bezwaargronden is daar vervolgens niet op ingegaan. Er zijn in het bezwaarschrift geen redenen door eisers genoemd waarom zij het niet eens zijn met de herziening van hun bijstandsuitkering met een bedrag van € 140,36. Zij voerden enkel argumenten aan tegen de herziening en afstemming wegens het autogebruik.
12.2.
Nu tegen dit besluitonderdeel geen bezwaar is gericht, staat artikel 6:13 van de Awb aan het beroep tegen de herziening vanwege bijschrijvingen in de weg.
Evenredigheidsbeginsel
13. Bij schending van de inlichtingenplicht is het college gehouden het recht op bijstand te herzien. Gezien het verplichtende karakter van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, bestaat in beginsel geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. [9] De rechter mag niet treden in een belangenafweging die door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht. Niet gebleken is dat in het geval van eisers sprake is van een situatie die door de wetgever bij de totstandkoming van de Participatiewet niet of niet volledig onder ogen is gezien en die meebrengt dat strikte toepassing van de Participatiewet zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing in dit geval achterwege moet blijven.
13.1.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van onevenredige gevolgen van de besluitvorming. Herziening van een bijstandsuitkering heeft pas financiële gevolgen bij de terugvordering en invordering. Het college heeft afgezien van terugvordering en het opleggen van een bestuurlijke boete. Bovendien is ter zitting namens eisers verklaard dat het leefgeld dat zij via de bewindvoerder ontvingen gelijk is gebleven.
13.2.
Het beroep van eisers op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Het beroep op het Internationaal verdrag inzake Economische Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) slaagt evenmin, aangezien een individuele burger geen rechten kan ontlenen aan de bepalingen van dat verdrag.
Conclusie en gevolgen
14.1.
De rechtbank ziet aanleiding het in rechtsoverweging 7.2 geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Vastgesteld kan immers worden dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van het gebruik van de auto en de besparing op vervoerskosten.
14.2.
In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval wel aanleiding gezien het college te veroordelen in de proceskosten van eisers. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punten voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,00, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,00. Ook wordt bepaald dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
14.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 28 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18, eerste lid
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 53a, zesde lid
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Internationaal verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 21 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2344.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:926.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3832.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2939.
8.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:896, r.o. 4.5.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798, r.o. 4.8.