In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die betrokken was bij een hennepkwekerij. Appellant ontving sinds 13 november 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Op 2 oktober 2014 werd in zijn woning een hennepkwekerij aangetroffen, wat leidde tot een strafrechtelijke veroordeling voor diefstal van elektriciteit en overtreding van de Opiumwet. De sociale recherche stelde een onderzoek in naar de rechtmatigheid van de bijstand, maar kon appellant niet bereiken. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk besloot op 23 juni 2015 de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, alsook een boete op te leggen wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant stelde dat hij niet verplicht was om informatie te verstrekken vanwege het nemo teneturbeginsel, maar de Raad oordeelde dat de inlichtingenverplichting noodzakelijk was voor de vaststelling van de rechtmatigheid van de bijstand. De Raad concludeerde dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden, maar dat de intrekking van de bijstand over bepaalde periodes niet gerechtvaardigd was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd appellant een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.