ECLI:NL:RBZWB:2023:7843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1190
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete aan een mbo-student wegens niet voldoen aan de woonplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde boete van € 775,75 door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) beoordeeld. Eiseres, een mbo-student, ontving een uitwonendenbeurs, maar DUO concludeerde na een huisbezoek op 25 februari 2022 dat zij niet op het adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van DUO, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, waaronder de bevoegdheid van de controleurs en de bewijsvoering van DUO. Eiseres stelt dat de controleurs niet bevoegd waren en dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat zij niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank oordeelt dat DUO voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres op het moment van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde, en dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de hoogte van de boete, die in overeenstemming is met de ernst van de overtreding. Eiseres krijgt geen proceskosten vergoed en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1190 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.G.N.M. van Caam),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bij het primaire besluit van 26 juli 2022 opgelegde boete van € 775,75.
Met het bestreden besluit van 13 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is DUO bij dat besluit gebleven.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 – gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer AWB 23/1891 – op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens DUO mr. G.J.M. Naber en mr. M.M. Remmelts.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Eiseres volgt een Mbo-opleiding in Roosendaal. Zij stond vanaf 4 maart 2020 in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het [BRP-adres] in [plaats] (hierna: BRP-adres). Op dit adres staan verder een oom en tante van eiseres en nog twee personen ingeschreven. Het BRP-adres ligt op een afstand van ongeveer 500 meter van de ouderlijke woning van eiseres.
Eiseres ontving van DUO een uitwonendenbeurs. DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiseres. In dat kader is op 25 februari 2022 een huisbezoek afgelegd. De hoofdbewoonster heeft een verklaring afgelegd en een kamer laten zien.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 3 maart 2022. De conclusie van dit rapport luidt dat eiseres niet woont op het BRP-adres.
Met het besluit van 8 maart 2022 heeft DUO het recht op studiefinanciering van eiseres herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende, over de periode van april 2020 tot en met augustus 2020 en de periode van augustus 2021 tot en met maart 2022. Eiseres heeft een bedrag van € 2.627,45 te veel aan studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden en is met een besluit van eveneens 8 maart 2022 van eiseres teruggevorderd. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met het besluit van 26 juli 2022 heeft DUO de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 juli 2023 [1] heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Op 8 maart 2022 heeft DUO het voornemen kenbaar gemaakt eiseres een boete op te leggen van € 775,75 omdat zij niet aan de voorwaarde voldoet van feitelijke bewoning op het adres waaronder zij in de BRP staat ingeschreven. Eiseres heeft op 21 maart 2022 een zienswijze ingediend.
Met het primaire besluit van 26 juli 2022 heeft DUO eiseres een boete opgelegd van
€ 775,75. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Het geschil
3.1
De rechtbank beoordeelt de vraag of DUO op goede gronden een bestuurlijke boete van € 775,75 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4.1
Eiseres stelt dat de controleurs die het huisbezoek hebben afgelegd daartoe niet bevoegd zijn geweest. Het besluit van 7 maart 2022 (gepubliceerd op 22 maart 2022) bepaalt dat personen die werkzaam zijn bij Pro-Inn te Waalwijk met terugwerkende kracht zijn benoemd tot toezichthouders op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Uit de stukken blijkt niet dat de controleurs werkzaam zijn bij Pro-Inn. Bovendien is met het besluit van 7 maart 2022 ook bepaald dat personen werkzaam bij Pro Tact te Berlicum niet langer bevoegd zijn. Onduidelijk is hoe de controleurs zich tijdens het huisbezoek op 25 februari 2022 hebben gelegitimeerd en hun bevoegdheid hebben aangetoond.
Het controlerapport is bovendien niet ondertekend.
4.2
Verder stelt eiseres dat de conclusie in het controlerapport berust op een interpretatie van de controleurs. Objectieve feiten die aantonen dat eiseres niet op het BRP-adres woont, ontbreken. De getoonde slaapkamer is de kamer van eiseres, voor de rest gebruikt zij de woning samen met de hoofdbewoners. Voor het opleggen van een boete geldt een zwaardere bewijsplicht dan voor de herziening en terugvordering. Aan deze zwaardere bewijsplicht is volgens eiseres niet voldaan.
4.3
DUO heeft volgens eiseres verder geen deugdelijk onderzoek gedaan. DUO had uitgebreider onderzoek moeten doen, bijvoorbeeld door het horen van buren en getuigen, het opvragen van informatie bij de onderwijsinstelling of het horen van eiseres.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij op het BRP-adres woont, heeft eiseres in beroep een verklaring ingediend van haar tante [naam], een uitnodiging voor een verlovingsfeest op 13 mei 2023, een factuur in verband met het verlovingsfeest en enkele per post aan eiseres gezonden brieven.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Bevoegdheid controleurs
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van 12 juli 2023 over de herziening en terugvordering van de studiefinanciering van eiseres reeds uitvoerig is ingegaan op de stelling van eiseres dat de controleurs niet bevoegd zouden zijn geweest het huisbezoek af te leggen. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de controleurs bevoegd waren om het huisbezoek af te leggen. De omstandigheid dat het rapport niet door de controleurs is ondertekend, doet daaraan niet af. De rechtbank ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen over de bevoegdheid van de controleurs en verwijst kortheidshalve naar hetgeen in de in de overwegingen 7.1 tot en met 7.6 van de uitspraak van 12 juli 2023 is overwogen.
Toetsingskader bij boetes
6. Het opleggen van een bestuurlijke boete is een voor eiseres belastend besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] geldt bij boeteoplegging het uitgangspunt dat de bewijslast in eerste instantie op DUO rust. DUO moet aantonen dat de studerende niet heeft voldaan aan de verplichtingen die in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 zijn gesteld. Heeft DUO op een zeker controlemoment aan de op hem rustende bewijslast voldaan, dan heeft DUO, via het wettelijk vermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, ook voor de daaraan voorafgaande periode het bewijs geleverd dat de studerende niet woont op zijn BRP-adres. De werking van het wettelijk vermoeden als bewijsmiddel voor de boete is in beginsel beperkt tot een periode van maximaal twaalf maanden voorafgaande aan en met inbegrip van de maand waarin de woonsituatie van de studerende is gecontroleerd. Het wettelijk vermoeden kan door de studerende worden weerlegd. Voor de boete geldt dat de studerende redelijke twijfel moet wekken aan de juistheid van het vermoeden.
7. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 12 juli 2023 ten aanzien van de herziening en terugvordering geoordeeld dat DUO aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op het moment van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres.
De rechtbank ziet zich in deze boetezaak gesteld voor de vraag of DUO ook heeft aangetoond dat eiseres niet woont op het BRP-adres.
8. De rechtbank overweegt dat de hoofdbewoonster [naam] ([naam]) tijdens het huisbezoek van 25 februari 2022 heeft verklaard dat eiseres een klein jaar op het BRP-adres woonde en dat zij daar is gaan wonen vanwege dingen die in haar thuissituatie speelden. Dit strookt echter niet met de gegevens uit de BRP, waaruit volgt dat eiseres sinds 4 maart 2020 op het BRP-adres zou wonen. In de in beroep ingezonden ongedateerde verklaring van [naam] stelt zij dat eiseres sinds 4 maart 2020 op het BRP-adres woont en dat eiseres daar is gaan wonen om te helpen met de zwangerschap van de hoofdbewoonster. De verklaringen van de hoofdbewoonster over het verblijf van eiseres op het BRP-adres zijn dus niet eenduidig.
Verder is tijdens het huisbezoek, onder meer in de getoonde kamer die van eiseres zou zijn, niets aangetroffen wat tot eiseres is te herleiden. Naast een onbeslapen en opgemaakt bed en twee matrassen tegen de muur, was niets aanwezig. Er zijn geen persoonlijke spullen van eiseres in deze ruimte gevonden. Ook geen studieboeken of post. De kamer was bovendien niet afsluitbaar. In een gemeenschappelijke kamer is een ladekast getoond waar volgens [naam] eiseres haar ondergoed zou bewaren, en een open rek waar de kleding van eiseres zou hangen. In de badkamer lagen verzorgingsspullen die eiseres en de hoofdbewoners samen zouden gebruiken. Volgens [naam] zou eiseres haar post en schoolboeken altijd meenemen en haar huiswerk zou zij bij een vriendin maken. Van de kleding kan echter niet worden vastgesteld dat die exclusief aan eiseres zouden toebehoren. Deze zouden ook van de hoofdbewoonster kunnen zijn. Nergens in de woning zijn persoonlijke spullen van eiseres aangetroffen, ook geen studiemateriaal. Niet geloofwaardig is dat eiseres altijd al haar post en studiematerialen bij zich zou dragen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft DUO met de bevindingen tijdens het huisbezoek genoegzaam aangetoond dat eiseres ten tijde van het huisbezoek haar hoofdverblijf niet op het BRP-adres had. Er was voor DUO ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Het bewijsvermoeden over de periode voorafgaand aan het huisbezoek
9. Nu DUO heeft aangetoond dat eiseres op 25 februari 2022 niet op het BRP-adres woonde, bestaat het wettelijk vermoeden dat eiseres 12 maanden daaraan voorafgaand ook niet op het BRP-adres woonde. Het ligt dan op de weg van eiseres redelijke twijfel te wekken over de juistheid van het wettelijk vermoeden dat zij niet op het BRP-adres woonde.
10. Eiseres heeft daartoe in beroep een ongedateerde schriftelijke verklaring van verklaring van hoofdbewoonster [naam] ingediend. [naam] stelt dat eiseres sinds 4 maart 2020 bij haar woont om haar gezelschap te houden en haar te helpen bij haar eerste zwangerschap. Dit strookt niet met hetgeen [naam] tijdens het huisbezoek op 25 februari 2022 tegenover de controleurs heeft verklaard, namelijk dat eiseres er een klein jaar zou wonen en dat eiseres door haar eigen thuissituatie op het BRP-adres is gaan wonen.
Met deze verklaring heeft eiseres geen redelijke twijfel gewekt aan de juistheid van het vermoeden van DUO dat eiseres in de 12 maanden voorafgaand ook niet op het BRP-adres woonde. Dat geldt ook voor de overgelegde uitnodiging voor een verlovingsfeest op 13 mei 2023 en een factuur van [bedrijf] van 11 mei 2023. Beide stukken zijn gedateerd ruim na de datum van het huisbezoek van 25 februari 2022 en zien niet op de periode in geding. Reeds hierom kan aan deze stukken geen doorslaggevende waarde worden toegekend.
De overige in beroep overlegde poststukken betreffen enveloppen van instanties, te weten van Kober Kinderopvang, Zlm.verzekeringen en de Belastingdienst, met adressering aan eiseres op het [adres] in [plaats]. Deze poststukken zijn niet gedateerd. Bovendien betreft het stukken van instanties die gebruik maken van de gegevens uit de BRP om eiseres aan te schrijven. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat eiseres ook daadwerkelijk woonde op het BRP-adres. De brief van Zlm.verzekeringen is bovendien aan de ouders/verzorgers van eiseres gericht.
11. Met deze poststukken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke twijfel gewekt aan de juistheid van het vermoeden van DUO dat eiseres in de 12 maanden voorafgaand ook niet op het BRP-adres woonde. Dit betekent dat DUO bevoegd was aan eiseres een boete op te leggen en van die bevoegdheid ook gebruik mocht maken.
Hoogte van de boete
12. Over de periode van augustus 2021 tot en met februari 2022 is aan eiseres een bedrag van € 1.551,50 te veel aan studiefinanciering betaald omdat zij niet als uitwonende student kan worden aangemerkt. DUO was gezien de schending van de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000 bevoegd aan eiseres een boete op te leggen.
Aan eiseres is een boete van 50% opgelegd, te weten € 775,75. [3] In het bestreden besluit stelt DUO dat de boete in overeenstemming is met de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de hoogte van de boete moet worden verlaagd of van het opleggen van een boete zou moeten worden afgezien. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Tegen de hoogte van de boete heeft eiseres ook geen grieven ingediend.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding om DUO te veroordelen in de proceskosten. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 1 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,
uitwonende deelnemer: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student in aanmerking komt de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat, indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, Onze Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Het tweede lid bepaalt dat de herziening plaatsvindt met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de mbo-student in de basisregistratie personen. Indien de ouders van de mbo-student of een van hen na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, zijn of is ingeschreven op hetzelfde woonadres als de mbo-student, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze adreswijziging.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2435. Voor een uiteenzetting van de systematiek en de toetsingskaders verwijst de CRvB naar de uitspraken ECLI:NL:CRVB:2014:1146, ECLI:NL:CRVB:2016:86, ECLI:NL:CRVB:2016:1877 en ECLI:NL:CRVB:2016:1878.
3.Zie ook artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000.