4.3DUO heeft volgens eiseres verder geen deugdelijk onderzoek gedaan. DUO had uitgebreider onderzoek moeten doen, bijvoorbeeld door het horen van buren en getuigen, het opvragen van informatie bij de onderwijsinstelling of het horen van eiseres.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij op het BRP-adres woont, heeft eiseres in beroep een verklaring ingediend van haar tante [naam], een uitnodiging voor een verlovingsfeest op 13 mei 2023, een factuur in verband met het verlovingsfeest en enkele per post aan eiseres gezonden brieven.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van 12 juli 2023 over de herziening en terugvordering van de studiefinanciering van eiseres reeds uitvoerig is ingegaan op de stelling van eiseres dat de controleurs niet bevoegd zouden zijn geweest het huisbezoek af te leggen. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de controleurs bevoegd waren om het huisbezoek af te leggen. De omstandigheid dat het rapport niet door de controleurs is ondertekend, doet daaraan niet af. De rechtbank ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen over de bevoegdheid van de controleurs en verwijst kortheidshalve naar hetgeen in de in de overwegingen 7.1 tot en met 7.6 van de uitspraak van 12 juli 2023 is overwogen.
Toetsingskader bij boetes
6. Het opleggen van een bestuurlijke boete is een voor eiseres belastend besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)geldt bij boeteoplegging het uitgangspunt dat de bewijslast in eerste instantie op DUO rust. DUO moet aantonen dat de studerende niet heeft voldaan aan de verplichtingen die in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 zijn gesteld. Heeft DUO op een zeker controlemoment aan de op hem rustende bewijslast voldaan, dan heeft DUO, via het wettelijk vermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, ook voor de daaraan voorafgaande periode het bewijs geleverd dat de studerende niet woont op zijn BRP-adres. De werking van het wettelijk vermoeden als bewijsmiddel voor de boete is in beginsel beperkt tot een periode van maximaal twaalf maanden voorafgaande aan en met inbegrip van de maand waarin de woonsituatie van de studerende is gecontroleerd. Het wettelijk vermoeden kan door de studerende worden weerlegd. Voor de boete geldt dat de studerende redelijke twijfel moet wekken aan de juistheid van het vermoeden.
7. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 12 juli 2023 ten aanzien van de herziening en terugvordering geoordeeld dat DUO aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op het moment van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres.
De rechtbank ziet zich in deze boetezaak gesteld voor de vraag of DUO ook heeft aangetoond dat eiseres niet woont op het BRP-adres.
8. De rechtbank overweegt dat de hoofdbewoonster [naam] ([naam]) tijdens het huisbezoek van 25 februari 2022 heeft verklaard dat eiseres een klein jaar op het BRP-adres woonde en dat zij daar is gaan wonen vanwege dingen die in haar thuissituatie speelden. Dit strookt echter niet met de gegevens uit de BRP, waaruit volgt dat eiseres sinds 4 maart 2020 op het BRP-adres zou wonen. In de in beroep ingezonden ongedateerde verklaring van [naam] stelt zij dat eiseres sinds 4 maart 2020 op het BRP-adres woont en dat eiseres daar is gaan wonen om te helpen met de zwangerschap van de hoofdbewoonster. De verklaringen van de hoofdbewoonster over het verblijf van eiseres op het BRP-adres zijn dus niet eenduidig.
Verder is tijdens het huisbezoek, onder meer in de getoonde kamer die van eiseres zou zijn, niets aangetroffen wat tot eiseres is te herleiden. Naast een onbeslapen en opgemaakt bed en twee matrassen tegen de muur, was niets aanwezig. Er zijn geen persoonlijke spullen van eiseres in deze ruimte gevonden. Ook geen studieboeken of post. De kamer was bovendien niet afsluitbaar. In een gemeenschappelijke kamer is een ladekast getoond waar volgens [naam] eiseres haar ondergoed zou bewaren, en een open rek waar de kleding van eiseres zou hangen. In de badkamer lagen verzorgingsspullen die eiseres en de hoofdbewoners samen zouden gebruiken. Volgens [naam] zou eiseres haar post en schoolboeken altijd meenemen en haar huiswerk zou zij bij een vriendin maken. Van de kleding kan echter niet worden vastgesteld dat die exclusief aan eiseres zouden toebehoren. Deze zouden ook van de hoofdbewoonster kunnen zijn. Nergens in de woning zijn persoonlijke spullen van eiseres aangetroffen, ook geen studiemateriaal. Niet geloofwaardig is dat eiseres altijd al haar post en studiematerialen bij zich zou dragen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft DUO met de bevindingen tijdens het huisbezoek genoegzaam aangetoond dat eiseres ten tijde van het huisbezoek haar hoofdverblijf niet op het BRP-adres had. Er was voor DUO ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Het bewijsvermoeden over de periode voorafgaand aan het huisbezoek
9. Nu DUO heeft aangetoond dat eiseres op 25 februari 2022 niet op het BRP-adres woonde, bestaat het wettelijk vermoeden dat eiseres 12 maanden daaraan voorafgaand ook niet op het BRP-adres woonde. Het ligt dan op de weg van eiseres redelijke twijfel te wekken over de juistheid van het wettelijk vermoeden dat zij niet op het BRP-adres woonde.
10. Eiseres heeft daartoe in beroep een ongedateerde schriftelijke verklaring van verklaring van hoofdbewoonster [naam] ingediend. [naam] stelt dat eiseres sinds 4 maart 2020 bij haar woont om haar gezelschap te houden en haar te helpen bij haar eerste zwangerschap. Dit strookt niet met hetgeen [naam] tijdens het huisbezoek op 25 februari 2022 tegenover de controleurs heeft verklaard, namelijk dat eiseres er een klein jaar zou wonen en dat eiseres door haar eigen thuissituatie op het BRP-adres is gaan wonen.
Met deze verklaring heeft eiseres geen redelijke twijfel gewekt aan de juistheid van het vermoeden van DUO dat eiseres in de 12 maanden voorafgaand ook niet op het BRP-adres woonde. Dat geldt ook voor de overgelegde uitnodiging voor een verlovingsfeest op 13 mei 2023 en een factuur van [bedrijf] van 11 mei 2023. Beide stukken zijn gedateerd ruim na de datum van het huisbezoek van 25 februari 2022 en zien niet op de periode in geding. Reeds hierom kan aan deze stukken geen doorslaggevende waarde worden toegekend.
De overige in beroep overlegde poststukken betreffen enveloppen van instanties, te weten van Kober Kinderopvang, Zlm.verzekeringen en de Belastingdienst, met adressering aan eiseres op het [adres] in [plaats]. Deze poststukken zijn niet gedateerd. Bovendien betreft het stukken van instanties die gebruik maken van de gegevens uit de BRP om eiseres aan te schrijven. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat eiseres ook daadwerkelijk woonde op het BRP-adres. De brief van Zlm.verzekeringen is bovendien aan de ouders/verzorgers van eiseres gericht.
11. Met deze poststukken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke twijfel gewekt aan de juistheid van het vermoeden van DUO dat eiseres in de 12 maanden voorafgaand ook niet op het BRP-adres woonde. Dit betekent dat DUO bevoegd was aan eiseres een boete op te leggen en van die bevoegdheid ook gebruik mocht maken.
12. Over de periode van augustus 2021 tot en met februari 2022 is aan eiseres een bedrag van € 1.551,50 te veel aan studiefinanciering betaald omdat zij niet als uitwonende student kan worden aangemerkt. DUO was gezien de schending van de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000 bevoegd aan eiseres een boete op te leggen.
Aan eiseres is een boete van 50% opgelegd, te weten € 775,75.In het bestreden besluit stelt DUO dat de boete in overeenstemming is met de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de hoogte van de boete moet worden verlaagd of van het opleggen van een boete zou moeten worden afgezien. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Tegen de hoogte van de boete heeft eiseres ook geen grieven ingediend.