ECLI:NL:RBZWB:2023:4942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4261
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering door DUO na onderzoek naar woonsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) behandeld. Eiseres, een mbo-studente, had bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering van haar uitwonendenbeurs, die DUO had ingesteld na een huisbezoek op 25 februari 2022. Tijdens dit huisbezoek werd vastgesteld dat eiseres niet op het adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP), maar op een ander adres. DUO concludeerde dat eiseres ten onrechte uitwonendenbeurs had ontvangen en vorderde een bedrag van € 2.627,45 terug. Eiseres betwistte de bevoegdheid van de controleurs en de juistheid van de bevindingen, maar de rechtbank oordeelde dat DUO voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde mr. W.G.N.M. van Caam)
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),
(gemachtigden mr. G.J.M. Naber en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 26 juli 2022 over de herziening en terugvordering van de uitwonendenbeurs.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van DUO.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
2. Eiseres volgt een Mbo-opleiding in [plaatsnaam 1] . Zij stond vanaf 4 maart 2020 in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het adres [adres] 16 in [plaatsnaam 1] (hierna: BRP-adres). Op dit adres staan ook een oom en tante van eiseres en nog een man en vrouw ingeschreven. Het BRP-adres ligt op een afstand van ongeveer 500 meter van de ouderlijke woning van eiseres.
Eiseres ontving van DUO een uitwonendenbeurs. DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiseres. In dat kader is op 25 februari 2022 een huisbezoek afgelegd. De hoofdbewoonster heeft een verklaring afgelegd en een kamer laten zien. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 3 maart 2022. De conclusie van dit rapport luidt dat eiseres niet woont op het BRP-adres.
Met het besluit van 8 maart 2022 (met referentie [referentie nummer 1] ) heeft DUO het recht op studiefianciering van eiseres herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende, met ingang van april 2020 tot en met augustus 2020 en de periode augustus 2021 tot en met maart 2022. Eiseres heeft een bedrag van € 2.627,45 te veel aan studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden en is met het besluit van 8 maart 2022 (met referentie [referentie nummer 2] ) van eiseres teruggevorderd.
Tegen beide besluiten heeft eiseres op 14 april 2022 afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is zijn beide bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Het geschil
3.1
De rechtbank beoordeelt de vraag of DUO op goede gronden tot herziening en terugvordering van de uitwonendenbeurs heeft kunnen besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiseres stelt zich kort samengevat op het standpunt dat er twee primaire besluiten zijn, te weten een herzieningsbesluit en een terugvorderingsbesluit. Tegen deze beide besluiten heeft zij afzonderlijk bezwaar gemaakt. DUO had deze bezwaarschriften niet mogen samenvoegen. Uit het bestreden besluit blijkt niet op welk bezwaar is beslist.
Eiseres betwist daarnaast de bevoegdheid van de controleurs die het huisbezoek hebben afgelegd. Niet blijkt dat zij belast zijn met toezicht op de Wet stufiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Het controlerapport is bovendien niet ondertekend.
De conclusie genoemd in het controlerapport berust volgens eiseres op interpretatie van de controleurs. Uit het besluit volgt dat het niet meer dan een mening is van DUO dat eiseres niet op het BRP-adres woont, want objectieve feiten ontbreken. Er is geen deugdelijk onderzoek gedaan. Het had op de weg van DUO gelegen uitgebreider onderzoek te doen, bijvoorbeeld door het horen van buren en getuigen, opvragen van informatie bij de onderwijsinstelling of het horen van eiseres.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Eén beslissing op bezwaar
6. De rechtbank stelt vast dat DUO op 8 maart 2022 twee aparte besluiten heeft genomen ten aanzien van de herziening (met referentie [referentie nummer 1] ) en de terugvordering (met referentie [referentie nummer 2] ). Op 14 april 2022 heeft eiseres twee aparte bezwaarschriften ingediend tegen deze besluiten.
In het bestreden besluit is aangegeven dat eiseres op 14 april 2022 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beslissingen van 8 maart 2022, met de referenties [referentie nummer 1] en [referentie nummer 2] , waarmee de uitwonendenbeurs van eiseres is herzien en teruggevorderd. Uit het bestreden besluit volgt expliciet dat DUO het bezwaar tegen zowel de herziening als de terugvordering ongegrond heeft verklaard. Dat in één besluit zowel op het bezwaar gericht tegen de herziening als op het bezwaar gericht tegen de terugvordering wordt beslist, maakt niet dat het besluit daardoor onzorgvuldig zou zijn. Er is geen rechtsregel die zich verzet tegen het behandelen van twee bezwaarschriften tegen samenhangende besluiten in één beslissing op bezwaar.
Bevoegdheid van de controleurs
7.1
Op 25 februari 2022 hebben controleurs [naam controleur 1] en [naam controleur 2] een huisbezoek afgelegd op het BRP-adres. Eiseres betwist de bevoegdheid van deze controleurs.
7.2
Met het toezicht op de naleving van de verplichtingen voor uitwonende studerenden als bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000 zijn belast de bij een besluit van de minister aangewezen ambtenaren of andere personen. [1] Met het besluit van 7 maart 2022 heeft de minister personen werkzaam bij [naam bedrijf 1] te [plaatsnaam 2] met ingang van 1 januari 2022 aangewezen als belast met het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. [2]
7.3
Namens eiseres is ter zitting opgemerkt dat dit besluit, waarbij de toezichthouders zijn aangewezen, nog niet was bekend gemaakt op het moment van het huisbezoek op 25 februari 2022. De rechtbank overweegt dat een besluit op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht in werking treedt als het bekend is gemaakt (in dit geval 22 maart 2022). Dit artikel staat er echter niet aan in de weg dat een besluit met terugwerkende kracht in werking treedt. [3] Dat betekent dat er met het besluit van 7 maart 2022 een grondslag ligt voor de bevoegdheid van personen werkzaam bij [naam bedrijf 1] om met ingang van 1 januari 2022 huisbezoeken af te leggen in het kader van de toezicht op de naleving van de verplichtingen voor uitwonende studenten. Overigens waren de betreffende controleurs, [naam controleur 1] en [naam controleur 2] , als eigenaar respectievelijk werknemer van [naam bedrijf 2] in de voorafgaande periode ook belast met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. [4]
7.4
Ten aanzien van de vraag of controleur [naam controleur 1] bevoegd was het controlebezoek uit te voeren, overweegt de rechtbank dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 29 november 2021 van [naam bedrijf 1] volgt dat de bestuurders van deze onderneming [naam bedrijf 3] . en [naam bedrijf 4] zijn. Deze bedrijven zijn zelfstandig bevoegd op te treden namens [naam bedrijf 1] Controleur [naam controleur 1] is enig aandeelhouder van de onderneming [naam bedrijf 3] . Hij is algemeen directeur en zelfstandig bevoegd op te treden namens [naam bedrijf 3] . Dat betekent dat controleur [naam controleur 1] uit hoofde van zijn bevoegdheid binnen [naam bedrijf 3] . bevoegd is namens [naam bedrijf 1] op te treden en daarom ook om op 25 februari 2022 het huisbezoek te verrichten.
7.5
Ten aanzien van de bevoegdheid van controleur [naam controleur 2] overweegt de rechtbank dat hij op 28 december 2021 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met [naam bedrijf 1] te [plaatsnaam 2] . Deze arbeidsovereenkomst is namens [naam bedrijf 1] getekend door [naam controleur 1] . Hieruit blijkt dat controleur [naam controleur 2] op het moment van de controle in dienst was bij [naam bedrijf 1] [5] Hij was derhalve bevoegd om op 25 februari 2022 het huisbezoek te verrichten.
7.6
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de controleurs bevoegd waren om het huisbezoek af te leggen. De omstandigheid dat het rapport niet door de controleurs is ondertekend, doet daaraan niet af. Niet is betwist dat de controleurs de personen zijn geweest die het huisbezoek hebben afgelegd en foto’s hebben genomen. Er is door de hoofdbewoonster toestemming gegeven voor het huisbezoek en zij heeft een verklaring afgelegd. Het formulier met daarin opgenomen de toestemming en verklaring van de hoofdbewoonster is wel door de controleurs ondertekend.
Herziening van het recht op studiefinanciering
8. De rechtbank overweegt dat herziening van studiefinanciering van de uitwonendennorm naar de thuiswonendennorm een voor de studerende belastend besluit is. Bij een belastend besluit als dit is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat de studerende niet op het BRP-adres woont, rust dan ook op DUO. Om te voldoen aan de bewijslast is het voldoende als DUO aannemelijk kan maken dat de studerende niet op het BRP-adres woont. Als DUO dat aannemelijk heeft gemaakt, dan wordt vermoed dat de studerende ook in de daaraan voorafgaande periode, vanaf de datum van de laatste BRP-wijziging, niet op het BRP-adres woonde. Wanneer de studerende dit wettelijk vermoeden wil weerleggen, is het aan de studerende om bewijs te leveren dat zodanig overtuigend is dat het de conclusie rechtvaardigt dat hij of zij wel op het BRP-adres moet hebben gewoond. [6]
Heeft DUO aannemelijk gemaakt dat eiseres niet op het BRP-adres woonde?
9.1
Volgens vaste rechtspraak moet de vraag waar de studerende woont, worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat DUO heeft voldaan aan de hiervoor geschetste bewijslast. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9.2
Tijdens het huisbezoek op 25 februari 2022 heeft de hoofdbewoonster uitdrukkelijk verklaard dat eiseres een klein jaar op het BRP-adres woont. Zoals DUO terecht heeft opgemerkt, strookt dit niet met de gegevens uit de BRP, waaruit volgt dat eiseres sinds 4 maart 2020 op het BRP staat ingeschreven (dus bijna twee jaar op het moment van het huisbezoek).
9.3
De controleurs hebben vastgesteld dat de oom en tante van eiseres hoofdbewoners zijn van de woning. Zij hebben een pasgeboren baby. Er zijn boven vier kamers: een babykamer, een garderobekamer, een hoofdslaapkamer en de vermeende kamer van eiseres. Volgens de controleurs is er in de vermeende kamer van eiseres, naast een onbeslapen en opgemaakt bed en twee matrassen tegen de muur, niets aanwezig. De kamer is niet afsluitbaar. Er zijn geen persoonlijke spullen van eiseres aangetroffen. In een gemeenschappelijke kledingkamer is een ladekast getoond, waar eiseres in een lade haar ondergoed zou bewaren. In een open rek zou de kleding van eiseres hangen. De gehele woning zou volgens hoofdbewoonster samen worden gebruikt en in de badkamer liggen verzorgingsspullen die ze samen gebruiken. Eiseres neemt haar poststukken en schoolboeken volgens hoofdbewoonster altijd mee en maakt haar huiswerk bij een vriendin. Er is in de woning geen ruimte met een bureau of bureaustoel om huiswerk te maken. Verder heeft eiseres geen huurcontract en betaalt zij geen huur.
De rechtbank volgt DUO in het standpunt dat het opmerkelijk is dat op het adres waar eiseres al stelt twee jaar te wonen, niets is aangetroffen dat naar haar te herleiden is, zoals post, studiemateriaal of verzorgingsspullen. Van de getoonde kleding kan niet worden vastgesteld dat deze exclusief aan eiseres toebehoren. Deze kleding zou evengoed aan de hoofdbewoonster kunnen toebehoren. De enkele verklaring van de hoofdbewoonster dat bepaalde kledingstukken aan eiseres zouden toebehoren, is niet voldoende om het naar eiseres te kunnen herleiden. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres altijd al haar post en studiematerialen bij zich zou dragen.
9.4
Onder deze omstandigheden heeft DUO zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiseres ten tijde van het huisbezoek haar hoofdverblijf zou hebben op BRP-adres. Er bestond dan ook geen aanleiding voor DUO om daar nader onderzoek naar te doen.
Het bewijsvermoeden over de periode voorafgaand aan het huisbezoek
10.1
De vaststelling dat eiseres op het moment van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde, leidt op grond artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, in beginsel tot de vaststelling dat eiseres ook in de periode voorafgaand aan het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde. Dit is alleen anders als eiseres (in het kader van de herziening) aantoont dat zij in de periode voorafgaand aan het huisbezoek wel op het BRP-adres woonde.
10.2
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Zij heeft immers niet met objectieve en verifieerbare gegevens onomstotelijk aangetoond dat zij de periode voorafgaande aan het huisbezoek, dan wel een deel daarvan, woonde op de BRP-adres.
Eiseres heeft bijvoorbeeld geen poststukken of verklaringen van buurtbewoners overgelegd, waaruit zou blijken dat zij wel op het BRP-adres woonachtig is (geweest).
10.3
Gelet op het voorgaande heeft DUO de ontvangen studiefinanciering terecht met terugwerkende kracht herzien vanaf april 2020.
Terugvordering
11. Nu uit het voorgaande volgt dat de herziening van de uitwonendenbeurs van eiseres in stand kan blijven, heeft DUO ook de terugvordering van de te veel betaalde studiefinanciering over de periode van april 2020 tot en met augustus 2020 en de periode augustus 2021 tot en met februari 2022 terecht gehandhaafd bij het bestreden besluit. Niet gebleken is dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Conclusie
12. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en het bestreden besluit stand houdt. Dat betekent dat DUO op goede gronden de uitwonendenbeurs van eiseres heeft herzien en teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,
uitwonende deelnemer: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student in aanmerking komt de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat indien een herzieningsbeschikking of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, een bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene wordt terugbetaald of met hem wordt verrekend.
Artikel 9.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 zijn belast de bij het besuit van Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen.
Artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat de herziening plaatsvindt met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de deelnemer in de basisregistratie personen. Indien de ouders van de deelnemer of een van hen na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, zijn of is ingeschreven op hetzelfde woonadres als de deelnemer, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze adreswijziging.
Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 maart 2022, nr. HO&S/30932387, houdende de intrekking van een aanwijzing en tot aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000
ARTIKEL I
De personen die werkzaam zijn bij [naam bedrijf 2] te [plaatsnaam 3] zijn met ingang van 1 januari 2022 niet langer belast met het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000.
ARTIKEL II
De personen die werkzaam zijn bij [naam bedrijf 1] te [plaatsnaam 2] zijn met ingang van 1 januari 2022 belast met het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000.
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 9.1a, eerste lid, aanhef en onder a in verbinding met artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikekl II van het Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 maart 2022, nr. HO&S/30932387, houdende de intrekking van een aanwijzing en tot aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1533.
4.Zie CRvB 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1451.
5.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 15 maart 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1586.
6.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:820, r.o. 4.2.