ECLI:NL:RBZWB:2023:6848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
20/7289 en 21/1054
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van informatiebeschikking inzake belastingplicht vennootschapsbelasting

Op 5 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 20/7289 en 21/1054, waarin belanghebbende, A.G., in beroep ging tegen informatiebeschikkingen van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt of de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven, waarbij de inspecteur informatie heeft opgevraagd om te bepalen of belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting in Nederland. De inspecteur had eerder informatiebeschikkingen afgegeven omdat belanghebbende niet voldeed aan verzoeken om gegevens te verstrekken die van belang konden zijn voor de belastingheffing. De rechtbank concludeert dat de inspecteur voldoende redenen had om aan te nemen dat de gevraagde informatie relevant was voor de belastingplicht van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een 'fishing expedition' of 'détournement de pouvoir', en dat belanghebbende verplicht was om de gevraagde informatie te verstrekken. De beroepen van belanghebbende worden ongegrond verklaard, en de rechtbank stelt een nieuwe termijn van vier weken voor belanghebbende om alsnog de verzochte informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/7289 en 21/1054

Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] A.G., statutair gevestigd in [plaats 1] , belanghebbende,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 mei 2020 en de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 november 2019 aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven met betrekking tot een nog op te leggen aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2016.
1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 oktober 2020 aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de AWR gegeven met betrekking tot nog op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2017 en 2018.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de informatiebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende in de persoon van haar statutair [bestuurder] , de gemachtigde van belanghebbende, mr. J.H.D. Kallen, tot zijn bijstand vergezeld van [naam 1] en [naam 2] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , mr.drs. [inspecteur 3] , mr.drs. [inspecteur 4] , drs. [inspecteur 5] en mr. [inspecteur 6] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten.
4.1.
Belanghebbende is op 7 januari 2011 naar het recht van [plaats 1] opgericht en statutair in [plaats 1] gevestigd.
4.2.
In het handelsregister van [plaats 1] (het Offenlichtkeitsregister) staan als bestuurder van belanghebbende ingeschreven [bedrijf 1] welke is gevestigd in [plaats 1] , vanaf de oprichting, en [bestuurder] , woonachtig in Zwitserland, vanaf 10 februari 2017 tot en met 31 december 2018. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [naam 3] , woonachtig in Zwitserland.
4.3.
Tot de stukken van het dossier behoort het "Mandatsvertrag" tussen [naam 3] en [bedrijf 1] , voorzien van een handtekening en datum 7 januari 2011 bij de partij [naam 3] . In artikel 11 van het Mandatsvertrag is vastgelegd dat [naam 2] (hierna: [naam 2] ) een volmacht zal krijgen om overeenkomsten te ondertekenen, bancaire aangelegenheden uit te voeren, opdrachten te geven, financieringen aan te gaan en aandelen en obligaties en andere waardepapieren te kopen en te verkopen. In 2011 en 2012 heeft [naam 2] van deze volmacht gebruik gemaakt.
4.4.
Bij brief van 20 februari 2017 heeft de inspecteur belanghebbende, ter attentie van [naam 2] , verzocht om informatie omdat volgens hem uit de door de FIOD inbeslaggenomen gegevens betreffende de jaren 2011 en 2012 blijkt dat de feitelijke leiding door [naam 2] wordt uitgeoefend. In de brief heeft de inspecteur belanghebbende gevraagd de volgende gegevens te verstrekken:
Een schema van de vennootschappelijke structuur van belanghebbende, waarin haar (economische) aandeelhouder(s) is of zijn vermeld en ook de vennootschappen, waarvan belanghebbende — al dan niet middellijk — meer dan 1/3 van de geplaatste aandelen bezit, en waaruit tevens de aandeelhoudersrelatie tussen die (rechts)personen blijken;
Een overzicht van de lichamen, waarmee belanghebbende is verbonden als bedoeld in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en een opgave van de transacties tussen deze lichamen en de in Nederland gevestigde vennootschappen, die zijn vermeld in het onder punt 1 hiervoor genoemde schema;
De (uitgebreide) jaarrekening van belanghebbende van het meest recente boekjaar en van drie hieraan voorafgaande boekjaren;
De proef- en saldibalansen en de grootboekrekeningen over 2015 en 2016.
4.5.
Bij brieven van 14 april 2017 heeft de gemachtigde namens [naam 2] en belanghebbende geantwoord dat de informatie niet zal worden verschaft omdat [naam 2] geen bestuurder van belanghebbende is en belanghebbende fiscaal gevestigd is in [plaats 1] .
4.6.
Bij brief van 21 juni 2017 heeft de inspecteur een opsomming van e-mailberichten gegeven waaruit volgens hem blijkt dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en heeft belanghebbende verzocht de volgende gegevens te verstrekken, die volgens de inspecteur van belang zouden kunnen zijn voor het vormen van een oordeel over de mogelijke belastingplicht van belanghebbende in Nederland:
Alle correspondentie (inclusief emailberichten) van en over belanghebbende tussen (medewerkers van) [bedrijf 1] , de Valartisbank, en de heer [naam 2] of de heer [naam 4] of medewerkers van de [bedrijf 2] , die namens deze heren corresponderen (zoals bijvoorbeeld de in het overzicht van de e-mails genoemde mevr. [naam 5] );
Het "Treuhandvertrag" dat is genoemd in het emailbericht van 4-11-2011 van [naam 6] (van kantoor [bedrijf 1] ) aan de heer [naam 4] ('In der Beilage senden wir Ihnen den Treuhandvertrag wie soeben telefonisch besprochen"). Indien dit "Treuhandvertrag" niet de overeenkomst is die ten grondslag ligt aan de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende, dan is het verzoek ook die overeenkomst te verstrekken;
Alle facturen en betalingsbewijzen in verband met de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende;
Alle bankafschriften van belanghebbende vanaf de oprichting tot heden;
De (uitgebreide) jaarrekening van belanghebbende over de boekjaren 2011 tot en met het meest recente boekjaar waarvan de jaarrekening is opgemaakt;
De proef- en saldibalansen en de grootboekrekeningen vanaf 2011 tot en met 2015.
4.7.
Op 12 november 2018 hebben de fiscale autoriteiten in [plaats 1] informatie verstrekt aan de inspecteur naar aanleiding van het informatieverzoek van 6 augustus 2015. De verstrekte informatie betreft de periode 2011 tot 2013.
4.8.
Op 20 respectievelijk 27 september 2019 heeft belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangiftebiljetten Vpb 2016, 2017 en 2018 ingediend met (telkens) een belastbaar bedrag van nihil en een belastbare winst van nihil. Belanghebbende heeft in de aangiftebiljetten vermeld:
“Geen v.i. in NL. Schriftelijke onderbouwing volgt”.
4.9.
Naar aanleiding van de ontvangst van deze aangiftebiljetten heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 10 oktober 2019 verzocht de volgende gegevens te verstrekken:
Alle correspondentie (inclusief emailberichten) van en over belanghebbende tussen enerzijds (medewerkers van) [bedrijf 1] of de Valartisbank en anderzijds de heer [naam 2] of de heer [naam 4] of andere medewerkers van de [bedrijf 2] , die namens deze heren corresponderen (zoals bijvoorbeeld de in het overzicht van de e-mails genoemde mevr. [naam 5] ) in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016;
A: Het "Treuhandvertrag" dat is genoemd in het emailbericht van 4-11-2011 van [naam 6] (van kantoor [bedrijf 1] ) aan de heer [naam 4] ("In der Beilage senden wir Ihnen den Treuhandvertrag wie soeben telefonisch besprochen"). Indien dit "Treuhandvertrag" niet de overeenkomst is die ten grondslag ligt aan de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende, dan is het verzoek ook die overeenkomst te verstrekken;
B: Voor zover de onder A) bedoelde overeenkomst vóór 31 december 2016 is beëindigd: alle volgende overeenkomsten, die ten grondslag liggen aan de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende;
3. Alle facturen en betalingsbewijzen in verband met de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende over de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016;
4. Alle bankafschriften van belanghebbende over 2016;
5. De (uitgebreide) jaarrekening van belanghebbende over de boekjaren 2013 tot en met 2016;
6. De proef- en saldibalansen en de grootboekrekeningen vanaf 2013 tot en met 2016.
4.10.
Nadat belanghebbende bij brief van 16 oktober 2019 heeft aangegeven de gevraagde informatie niet te verstrekken heeft de inspecteur de informatiebeschikking 2016 gegeven. In de informatiebeschikking heeft de inspecteur verzocht de in zijn brief van 10 oktober 2019 genoemde documenten te verstrekken.
4.11.
Bij brief van 17 september 2020 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht mutatis mutandis met betrekking tot de jaren 2017 en 2018 de documenten te verstrekken die hij in zijn brief van 10 oktober 2019 met betrekking tot het jaar 2016 heeft opgevraagd. Het betreft de volgende documenten:
Alle correspondentie (inclusief e-mailberichten) in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 van en over belanghebbende tussen enerzijds (medewerkers van) [bedrijf 1] en anderzijds degene van wie de heer [naam 7] of medewerkers van zijn kantoor instructies ontvangen in verband met de dienstverlening van dit kantoor met betrekking tot belanghebbende (zoals belanghebbende heeft aangegeven in de brief van 16 oktober 2019);
A: Het "Treuhandvertrag" dat is genoemd in het e-mailbericht van 4-11-2011 van [naam 6] (van kantoor [bedrijf 1] ) aan de heer [naam 4] ("In der Beilage senden wir Ihden den Treuhandvertrag wie soeben telefonisch besprochen "). Het e-mailbericht is opgenomen op bladzijde 32 van de bijlage bij de brief van 20 februari 2017. Indien dit "Treuhandvertrag" niet de overeenkomst is die ten grondslag ligt aan de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende, dan is het verzoek ook die overeenkomst te verstrekken;
B: Voor zover de onder A) bedoelde overeenkomst voor 31 december 2018 is beëindigd: alle volgende overeenkomsten, die ten grondslag liggen aan de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende;
3. Alle facturen en betalingsbewijzen in verband met de dienstverlening door [bedrijf 1] te [plaats 2] met betrekking tot belanghebbende over de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018;
4. Alle bankafschriften van belanghebbende over 2017 en 2018;
5. De (uitgebreide) jaarrekening van belanghebbende over de boekjaren 2016 tot en met 2018;
6. De proef- en saldibalansen en de grootboekrekeningen vanaf 2016 tot en met 2018.
4.12.
Omdat belanghebbende de gevraagde informatie niet heeft verstrekt heeft de inspecteur de informatiebeschikking 2017 en 2018 gegeven. In de informatiebeschikking heeft de inspecteur verzocht de in zijn brief van 17 september 2020 genoemde documenten te verstrekken.
Is de informatiebeschikking terecht gegeven?
5. Iedereen is op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR gehouden om aan de inspecteur de door hem gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor het beschikbaar stellen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – naar keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien. Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
5.1.
Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 van de AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is. [1]
5.2.
De inspecteur wenst opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in de jaren 2016, 2017 en 2018 belastingplichtig is in Nederland. Dit zou het geval zijn als haar feitelijke leiding in Nederland werd uitgeoefend. Volgens vaste jurisprudentie [2] moet onder de plaats waar een lichaam wordt geleid en bestuurd worden verstaan de plaats waar de kernbeslissingen met betrekking tot de activiteiten van dat lichaam worden genomen, waar de eindverantwoordelijkheid voor deze beslissingen wordt gedragen en van waaruit in voorkomende gevallen instructie wordt gegeven aan de binnen het lichaam werkzame personen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de door de inspecteur gevraagde informatie redelijkerwijs van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2016, 2017 en 2018, omdat die informatie antwoord zou kunnen geven op de vraag of belanghebbende in die jaren in Nederland belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. [3]
5.4.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft gesteld dat uit het Mandatsvertrag van 7 januari 2011 en de emailberichten en documenten uit 2011 en 2012 volgt dat [naam 2] in ieder geval in die jaren kernbeslissingen heeft genomen en dat hij in die jaren woonachtig was in Nederland. Belanghebbende bestrijdt dit niet. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat de volmacht na 2012 niet meer door [naam 2] is gebruikt en er dus geen Nederlands heffingsbelang meer kan zijn. De verklaring van [bestuurder] ter zitting ter staving van de stelling van belanghebbende dat [naam 2] in het hele jaar 2016 geen gebruik heeft gemaakt van de volmacht acht de rechtbank onvoldoende, reeds omdat [bestuurder] ook heeft verklaard pas vanaf juni 2016 als bestuurder van belanghebbende werkzaam te zijn geweest. Bovendien gaat het erom dat de inspecteur de verklaring van [bestuurder] op inhoud betwist en dient de inspecteur het door hem gestelde over de feitelijke leiding, gelet op de concrete aanwijzingen daarvoor, te kunnen controleren aan de hand van de opgevraagde informatie. Voor de jaren 2017 en 2018 heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat [naam 2] ook na zijn gestelde emigratie nog regelmatig (1 à 2 dagen in de maand) in Nederland was om zijn zakelijke belangen te behartigen. De omstandigheid dat [naam 2] stelt sinds begin 2017 niet meer in Nederland te wonen, betekent dan ook niet – als dat zou kloppen – dat daarom geen kernbeslissingen ten aanzien van belanghebbende vanuit Nederland zouden kunnen zijn genomen. Ook ontslaan de stellingen van belanghebbende dat zij niet in Nederland belastingplichtig is dan wel dat er sprake zou zijn van een structureel verlies, haar niet van de verplichting om te voldoen aan een op artikel 47, lid 1, van de AWR gestoeld verzoek om inlichtingen aangaande haar (eventuele) belastingplicht. [4]
Fishing expedition?
5.5.
Voorts is geen sprake van een zogenoemde ‘fishing expedition’ [5] omdat de inspecteur voldoende concrete aanknopingspunten heeft verschaft ten grondslag liggende aan zijn stelling dat er redelijkerwijs heffingsbelang kan zijn.
Détournement de pouvoir?
5.6.
Belanghebbende stelt dat sprake is van ‘détournement de pouvoir’, omdat de inspecteur op zoek is naar informatie die belanghebbende aan [naam 2] linkt, een en ander met het oog op de tegen [naam 2] lopende fiscale en strafrechtelijke procedures.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is van ‘détournement de pouvoir’ geen sprake reeds omdat in de informatiebeschikkingen niet concreet gevraagd wordt om informatie te verstrekken over [naam 2] of over een mogelijke relatie tussen belanghebbende en [naam 2] . Dat de inspecteur vermoedt dat een dergelijke relatie bestaat, maakt niet dat daarom sprake is van misbruik van bevoegdheid door de inspecteur.
Tussenconclusie
5.8.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven en dat belanghebbende op grond van artikel 47, lid 1, AWR gehouden was de onder 4.9 en 4.11 genoemde gegevens en bescheiden over te leggen aan de inspecteur.
Is aan de informatieverplichting voldaan?
5.9.
Belanghebbende heeft de informatieverzoeken niet beantwoord met uitzondering van de inmiddels verstrekte uitgebreide jaarrekening 2016. Belanghebbende heeft niet aan haar informatieverplichting voldaan. Omdat de uitgebreide jaarrekening 2016 pas in de beroepsfase is verstrekt, is de informatiebeschikking ook op dit punt terecht gegeven.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de informatiebeschikkingen in stand blijven. De rechtbank zal op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen voor belanghebbende om alsnog de verzochte informatie aan de inspecteur te verstrekken met uitzondering van de uitgebreide jaarrekening over het boekjaar 2016 aangezien die in de beroepsfase is verstrekt. De rechtbank stelt deze termijn op vier weken. Deze termijn vangt aan op de dag van de verzending van deze uitspraak. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, aan de informatieverzoeken te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2023 door mr.drs. M.H. van Schaik, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en mr.drs. S.J. Willems-Ruesink, leden, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603.
2.Hoge Raad 23 september 1992, ECLI:NL:HR:ZC5105 en Hoge Raad 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP5258.
3.Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:697.
4.Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:673.
5.Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1137.