Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de waardering van onroerende zaken van een belanghebbende die een dagverblijf en een orthopedagogisch dagcentrum exploiteert. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) had opgelegd. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 823.000 en € 884.000, terwijl de belanghebbende een waarde van € 664.000 en € 650.000 bepleitte. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] te [plaats 1] moet worden verminderd tot € 777.000, terwijl de waarde van de onroerende zaak aan [adres 2] te [plaats 2] in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de levensduur van de installaties van de gebouwen moet worden verlengd, en dat de door de heffingsambtenaar voorgestelde restwaarden aannemelijk zijn. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.