3.8.Het UWV heeft het beroepschrift voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Deze heeft in de rapportage van 21 december 2022 aangegeven dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV ten onrechte stelt dat er geen nieuwe medische feiten zijn aangebracht. Bij het nemen van de beslissing van 13 augustus 2018 was nog niet bekend dat door het achtbaanongeluk sprake was van een extra aandoening, namelijk twee verschoven tussenwervels en een oude breuk in zijn rug. De verschoven wervels werden pas bekend na een MRI-scan in 2021. De MRI van 2021 is een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De verschoven nekwervels zijn ontstaan bij het achtbaanongeluk, maar werden niet eerder vastgesteld. De oude breuk in de rug van eiser in combinatie met de whiplash verklaren de ernst van de bestaande klachten waardoor hij op en na 22 augustus 2018 arbeidsongeschikt was en aanspraak op ziekengeld behield. Het verslag van JPH is weliswaar geen novum, maar geeft wel een reëel beeld van de beperkingen die eiser ervoer na het aanvaarden van arbeid. Het nieuwe feit ontstond na doorverwijzing van JPH. Eiser heeft toen in mei 2021 een MRI scan laten uitvoeren.
Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b eiser niet in persoon gezien en het gesprek met de verzekeringsarts vond telefonisch plaats. Weliswaar heeft eiser zelf niet verzocht om een hoorzitting, maar het UWV heeft ook verzuimd om eiser op te roepen. Het onderzoek in bezwaar is daarom onzorgvuldig.
Het besluit van 13 augustus 2018 is een onmiskenbaar onjuist besluit. Het afwijzen van het herzieningsverzoek kan daarom niet in stand blijven.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd, kennisgenomen van het bezwaarschrift en de overlegde medische stukken. Anders dan eiser in beroep heeft aangevoerd, bestaat er naar oordeel van de rechtbank geen aanleiding het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig te achten, omdat hij heeft volstaan met dossieronderzoek. Het gaat in dit geval om een beoordeling of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden ten opzichte van de besluitvorming en de daaraan ten grondslag liggende medische beoordeling uit 2018, waarbij een (persoonlijk) onderzoek in de zin van een spreekuurcontact door een verzekeringsarts niet noodzakelijk is.
Vervolgens ligt de vraag voor of de door eiser gestelde uitslag van een MRI-scan van mei 2021 (twee verschoven rugwervels en een oude breuk) een nieuw feit betreft, waardoor teruggekomen zou moeten worden op de EZWB van 13 augustus 2018. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser ervan uitgaat dat de verschoven rugwervels een gevolg zijn van het ongeval uit 2017 en dat daarvan ook al ten tijde van de EZWB sprake was, kan dat op basis van de aanwezige medische gegevens niet worden vastgesteld. De verzekeringsarts b&b merkt terecht op dat de stelling van eiser niet volgt uit de rapportage van [arts 1] van december 2019, waarin de aanwezige medische informatie is meegenomen. Daarom kan niet aangenomen worden dat al op het moment van de EZWB sprake was van verschoven wervels.
Ook indien, zoals eiser stelt, aangenomen zou worden dat ten tijde van de EZWB al wel sprake was van verschoven rugwervels, is de rechtbank van oordeel dat het UWV kan worden gevolgd in het standpunt dat de diagnose die volgt uit de MRI-scan niet kan worden aangemerkt als nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Hoewel de diagnose op zichzelf wel een nieuw gegeven is, komt hieraan niet de betekenis toe die eiser daaraan hecht, nu voor de ZW-beoordeling niet zozeer de diagnose van belang is, maar de beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of gebrek.De diagnose van 2021 ter verklaring van bestaande klachten, betekent niet dat de beperkingen ten tijde van de EZWB niet juist zijn vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk en begrijpelijk gerapporteerd, onder verwijzing naar de rapportage van 2018 en het toen uitgevoerde lichamelijk onderzoek, dat de nek- en rugklachten en de pijnklachten in de arm zijn meegewogen bij de boordeling in 2018. In de Functionele Mogelijkhedenlijst van 20 juli 2018 zijn op vlak van persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen beperkingen aangenomen. De verzekeringsartsen hebben eveneens inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sluitende motivering is om tot andere inzichten te komen over de belastbaarheid van eiser ten tijde van de EZWB. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen op de beslissing van 13 augustus 2018.
Is het bestreden besluit evident onredelijk?