In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting beoordeeld. De inspecteur had op 22 september 2019 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die in bezwaar was afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of er sprake is van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting, evenals de toepassing van de vrijstelling voor bedrijfsopvolging.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader van belanghebbende heeft zijn aandelen in [A] B.V. geschonken aan belanghebbende. Voorafgaand aan de schenking is [B] B.V. opgericht, waarin het beleggingsvastgoed en de oudedagsvoorziening van [A] B.V. zijn afgesplitst. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat er sprake is van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting en de vrijstelling niet van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten van [A] B.V. niet voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling, omdat de verkrijging van aandelen in een lichaam niet onder de vrijstelling valt als de verkrijging van een onroerende zaak van dat lichaam zelf buiten de heffing van overdrachtsbelasting zou blijven.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.