ECLI:NL:RBZWB:2023:5328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 729
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot hypotheekrenteaftrek en verzuimboete

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 wordt het beroep van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. Het betreft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij ook een belastingrentebeschikking en een verzuimboete aan de orde zijn. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd, die belanghebbende betwistte, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De inspecteur behandelde het bezwaar als een verzoek om ambtshalve vermindering, waarop gedeeltelijk werd ingegaan.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een hogere hypotheekrenteaftrek dan door de inspecteur is verleend. De inspecteur had de aanslag IB/PVV 2018 ambtshalve verminderd, maar de rechtbank concludeert dat de inspecteur de boete terecht heeft opgelegd. Belanghebbende had niet overtuigend aangetoond dat de lening bij Credivance was aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning, wat noodzakelijk is voor aftrekbaarheid van de rente. De rechtbank wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat belanghebbende niet heeft bewezen dat hij op basis van eerdere aanslagen mocht vertrouwen op aftrekbaarheid.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag, belastingrentebeschikking en boetebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur van 24 december 2021 op het verzoek om ambtshalve vermindering.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2018, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking. Omdat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn was ingediend, heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende vervolgens behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft het verzoek met betrekking tot de boetebeschikking afgewezen. Voor de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking is gedeeltelijk aan het verzoek van belanghebbende tegemoet gekomen.
1.3.
Het beroep van belanghebbende richt zich alleen tegen de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking. Beide partijen hebben ermee ingestemd dat de bezwaarfase ten aanzien van deze beslissingen kan worden overgeslagen (prorogatie).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 – gelijktijdig met de beroepen van [naam2] met zaaknummers 22/732 en 22/733 – op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 en de belastingrentebeschikking tot het juiste bedrag heeft verminderd. Daarbij gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning (hypotheekrenteaftrek) dan door de inspecteur is verleend. Verder beoordeelt de rechtbank of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de boetebeschikking terecht heeft afgewezen. De rechtbank doet dit aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op een hogere hypotheekrenteaftrek dan reeds door de inspecteur is verleend. Verder heeft de inspecteur de boete naar het oordeel van de rechtbank terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in 2018 samen met zijn echtgenote, [naam2] , in een woning aan de [adres] (de woning).
3.1.
Ter financiering van de woning zijn belanghebbende en zijn echtgenote in 2009 een hypothecaire geldlening aangegaan. In 2011 hebben zij de hypothecaire geldlening overgesloten en bedraagt de geldlening € 266.000. Daarnaast zijn belanghebbende en zijn echtgenote in 2011 een geldlening aangegaan bij Credivance voor een bedrag van € 31.064. Ultimo 2014 is de lening bij Credivance opgelopen tot € 50.000. In 2018 bedraagt de hypothecaire geldlening nog € 246.005 en de geldlening bij Credivance € 50.000. Over de geldlening bij Credivance hebben belanghebbende en zijn echtgenote in 2018 € 664 aan rente betaald.
3.1.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2018. In de aanmaning is vermeld dat de uiterste termijn voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2018 8 januari 2020 is. Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2018 niet vóór de uiterste termijn ingediend. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 daarom ambtshalve vastgesteld.
3.2.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.352, bestaande uit een WAO-uitkering van € 23.352 en een resultaat uit overige werkzaamheid van € 15.000. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur € 376 belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht en een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 369.
3.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende de aanslag IB/PVV 2018 ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.337, bestaande uit een WAO-uitkering van € 23.352 verminderd met een hypotheekrenteaftrek van € 4.015. De inspecteur heeft de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd en de boete van € 369 in stand gelaten.
3.4.
Belanghebbende heeft in beroep een factuur van [bedrijf 1] en een factuur van [B.V.] overgelegd. Op de factuur van [bedrijf 1] is – voor zover hier van belang – vermeld:
“Factuurdatum: 31-10-2018
Factuurnummer [nummer]
Betreft: Storing/inspecteur aardvereffeningsinstallatie
(…)
Subtotaal: € 2.224,60
b.t.w. 21,00% € 467,17
Te betalen: € 2.691,77
Op de factuur van [B.V.] is – voor zover hier van belang – vermeld:
“ Factuurdatum 14-09-2016
Leverdatum 14-09-2016
(…)
Omschrijving(…)
Leveren en plaatsen van een warmtepompboiler type Maxicool 300-LD, (…)
Typenummer PASW008-300LD
Meerprijs Nefil Trendline 2HRC30
Deze werden aangesloten op de bestaande c.v. installatie en werkend opgeleverd (…)
Inclusief alle benodigde leidingwerk en hulpstukken
(…) Excl. BTW 2.677,00
Totaal BTW 562,17
Te betalen € 3.239,17

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende heeft ook beroep ingesteld met betrekking tot de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018. De gemachtigde heeft het beroep tegen de aanslag Zvw 2018 ter zitting ingetrokken. Deze uitspraak gaat daarom niet over de aanslag Zvw 2018.
4.1.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift vermeld dat zijn beroep ook betrekking heeft op de toeslagen in 2018. De gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat het niet de bedoeling was om in beroep te komen tegen de toeslagen. Deze uitspraak gaat daarom ook niet over de toeslagen in het jaar 2018.
Bewijslastverdeling
5. De inspecteur stelt dat sprake is van zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast [1] omdat belanghebbende niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 heeft gedaan. Dat betekent dat belanghebbende volgens de inspecteur moet doen blijken of en in hoeverre de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering onjuist zijn.
5.1.
Vast staat dat belanghebbenden de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 niet heeft ingediend binnen de in de aanmaning gestelde termijn, terwijl hij daartoe wel op juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet de vereiste aangifte gedaan. Als de vereiste aangifte niet is gedaan, schrijft de wet [2] dwingend voor dat – ook met betrekking tot geschilpunten ten aanzien waarvan de bewijslast al op de belastingplichtige rust – het bezwaar respectievelijk het beroep ongegrond wordt verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de desbetreffende belastingaanslag onjuist is. [3] Dat betekent dat de belanghebbende moet doen blijken (overtuigend aantonen) dat hij recht heeft op een hogere hypotheekrenteaftrek. Het tijdsverloop sinds 2011 en het ontbreken van een bewaarplicht brengt – anders dan belanghebbende meent – niet mee dat hij redelijkerwijs niet meer aan zijn bewijslast hoeft te voldoen. [4] Voor zover belanghebbende niet meer beschikt over alle facturen, zoals hij heeft gesteld, mag hij ook op een andere manier aannemelijk maken dat er kosten zijn gemaakt die op grond van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen voor aftrek in aanmerking komen. In het belastingrecht geldt namelijk de vrije bewijsleer.
5.2.
De omkering van de bewijslast neemt niet weg dat de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag moet uitgaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Een redelijke schatting is, in het kader van de omkering en verzwaring van de bewijslast, vereist om te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld. In dit geval is de inspecteur, na ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018, uitgegaan van de door belanghebbende aangegeven inkomsten en heeft hij alleen de aftrek van de rente op de lening bij Credivance niet geaccepteerd. De door de inspecteur gebruikte gegevens kunnen daarom worden geaccepteerd als basis voor de redelijke schatting. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om, voor zover hij de juistheid van die gegevens of die schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [5]
Hypotheekrenteaftrek
6. Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning behoren onder meer de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. [6] De eigenwoningschuld bestaat uit de gezamenlijke schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning verminderd met het bedrag van de eigenwoningreserve. [7] De eigenwoningschuld wordt verhoogd met onder meer het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning. [8] Kosten voor verbetering en onderhoud van de woning worden in aanmerking genomen voor zover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke stukken worden onderbouwd. [9]
6.1.
Belanghebbende stelt dat de betaalde rente over de geldlening bij Credivance in 2018 in aftrek moet worden toegestaan. Volgens belanghebbende is de geldlening van Credivance aangegaan voor de verbouwing van de woning. Ter onderbouwing daarvan heeft belanghebbende twee facturen overgelegd (zie 3.4.). Belanghebbende heeft aangegeven ook al in eerdere jaren kosten te hebben gemaakt voor de verbouwing van de woning, maar niet meer over alle facturen te beschikken.
6.2.
De inspecteur betwist dat de betaalde rente over de geldlening bij Credivance in 2018 voor aftrek in aanmerking komt, omdat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de geldlening bij Credivance is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de lening bij Credivance een persoonlijke lening betreft. Een persoonlijke lening kan worden aangegaan voor allerlei doeleinden en heeft dus naar zijn aard niet per definitie betrekking op de woning. Het is aan belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat de lening bij Credivance is aangegaan voor verbetering en onderhoud van de woning en daarmee niet voor andere doeleinden. Uit enkel de twee facturen die belanghebbende heeft overgelegd, kan niet zonder meer worden afgeleid dat de lening in 2011 is aangegaan voor een verbouwing die gedurende meerdere jaren heeft plaatsgevonden. De twee facturen dateren bovendien uit 2016 respectievelijk 2018. Op dat moment bedroeg de geldlening bij Credivance al ruim twee jaar € 50.000 (zie 3.1). De lening is in 2016 respectievelijk 2018 niet gestegen. Dat wijst er juist op dat de werkzaamheden in 2016 en 2018 niet zijn gefinancierd met de geldlening bij Credivance. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om stukken te overleggen waaruit het verband tussen de verbouwing en de lening duidelijk blijkt. Nu belanghebbende dat niet heeft gedaan, komt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de geldlening bij Credivance is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning en daarmee behoort tot de eigenwoningschuld. De rente over de geldlening bij Credivance is als uitgangspunt dan ook niet aftrekbaar.
Vertrouwensbeginsel
7. Belanghebbende voert aan dat hij de rente over de geldlening bij Credivance in voorgaande jaren in zijn aangiften IB/PVV ook in aftrek in aanmerking heeft genomen en dat dit door de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV steeds is gevolgd. Volgens belanghebbende wordt het vertrouwensbeginsel geschonden als de rente in 2018 niet voor aftrek in aanmerking komt.
7.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [10] De enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd, is onvoldoende voor een gerechtvaardigd beroep op de schending van het vertrouwensbeginsel. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. [11]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Aan het gegeven dat de inspecteur in de voorgaande jaren de aanslagen conform aangiften heeft opgelegd, kan in dit geval geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Belanghebbende heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat hij de aftrekbaarheid van de rente over de geldlening bij Credivance expliciet bij de inspecteur aan de orde heeft gesteld dan wel dat de inspecteur uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit belanghebbende mocht afleiden dat de aftrekbaarheid van de rente over de geldlening bij Credivance door de inspecteur is beoordeeld.
Tussenconclusie aanslag
7.3.
De inspecteur heeft een redelijke schatting gemaakt van het inkomen van belanghebbende over 2018. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de aanslag IB/PVV 2018, na ambtshalve vermindering door de inspecteur, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De aanslag wordt niet verder verminderd. Dit betekent ook dat de belastingrentebeschikking in stand blijft.
Verzuimboete
8. De inspecteur kan aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete opleggen. [12] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur voor 2018 een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.278, ofwel € 369. [13]
8.1.
Vaststaat dat belanghebbende de aangifte voor het jaar 2018 niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft ingediend. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de verzuimboete in beginsel terecht aan belanghebbende is opgelegd.
8.2.
De verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Voor een geslaagd beroep rust op belanghebbende de last om aannemelijk te maken dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd hij niet in staat is geweest om tijdig aangifte te doen door een samenloop van omstandigheden, waaronder zijn ziekte, de psychische klachten van zijn echtgenote, de zware financiële omstandigheden waarin zij destijds verkeerden en de coronapandemie.
8.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De periode waarin aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 moest worden gedaan lag vóór het begin van de coronapandemie in Nederland. Verder ligt het op de weg van belanghebbende om hulp in te schakelen, indien hij en zijn echtgenote zelf niet in staat zijn om zorg te dragen voor het tijdig indienen van de aangifte IB/PVV. De aangevoerde medische en financiële omstandigheden zijn, hoe zwaar deze ook waren voor belanghebbende en zijn echtgenote, op zichzelf in dit geval niet genoeg om het oordeel te kunnen dragen dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat het verzuim zou worden begaan. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende op avas dan ook niet.
8.4.
Belanghebbende heeft nog verzocht om de verzuimboete te matigen vanwege zijn slechte financiële omstandigheden. Belanghebbende heeft echter geen, althans onvoldoende, inzicht gegeven in zijn inkomens- en vermogenspositie voor de beoordeling of en in hoeverre deze aanleiding geven tot matiging van de boete. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de boete te matigen en acht de boete van € 369 hier passend en geboden.
8.5.
De rechtbank constateert ambtshalve dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 26 augustus 2020 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boete is opgenomen in de definitieve aanslag IB/PVV 2018, en zij uitspraak doet op 27 juli 2023. De omstandigheid dat niet tijdig bezwaar is gemaakt en dit bezwaar is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering, wordt aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt. De rechtbank verlengt de redelijke termijn met twee maanden, zijnde het tijdsverloop tussen het einde van de bezwaartermijn en het tijdstip waarop het bezwaar, dat is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering, is gedaan. [14] De redelijke termijn is dan overschreden met (afgerond) tien maanden. Omdat de boete minder beloopt dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [15]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat de aanslag IB/PVV 2018, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking, zoals deze luiden na de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering, in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Artikelen 25, derde lid, en 27e, eerste lid, van de AWR.
3.Hoge Raad 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:417.
4.Vgl. Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:629.
5.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
6.Artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
7.Artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet IB 2001.
8.Artikel 3.119a, derde lid, van de Wet IB 2001.
9.Artikel 3.123 van de Wet IB 2001.
10.Vgl. Hoge Raad van 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179.
11.Vgl. Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
12.Artikel 67a van de AWR in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR.
13.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
14.Vgl. Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1516.
15.Vgl. Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.