ECLI:NL:RBZWB:2023:4949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-toeslag door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn AOW-toeslag door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiser had een AOW-pensioen aangevraagd en een toeslag omdat zijn partner geen inkomen had. De SVB herzag de AOW-toeslag op basis van informatie over eisers inkomsten, die hoger bleken te zijn dan eerder opgegeven. De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht de toeslag heeft herzien en dat eiser de onterecht ontvangen toeslag van € 5.979,96 moet terugbetalen. De rechtbank concludeert dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden door niet alle relevante inkomsten te melden, en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De SVB heeft op goede gronden gehandeld en het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4446 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn recht op toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.1.
Met het besluit van 2 mei 2022 (primair besluit) heeft de SVB de aan eiser toegekende AOW-toeslag herzien en opnieuw vastgesteld over de periode van 21 maart 2014 tot en met 8 april 2020.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.3.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. P.C.A. Buskens namens de SVB.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiser heeft een AOW-pensioen aangevraagd en daarnaast een toeslag, omdat zijn partner op dat moment geen inkomen had. Op het aanvraagformulier heeft eiser aangegeven dat het totaal bruto bedrag van alle inkomsten die hij per maand naast zijn AOW gaat ontvangen € 1.000,00 bedraagt. De SVB heeft aan eiser per 21 maart 2014 een AOW-pensioen en een volledige toeslag voor zijn partner toegekend.
2.2.
Op 2 oktober 2014 heeft de SVB een melding ontvangen van de Polisadministratie, waaruit blijkt dat eiser in 2014 inkomsten had van Nationale Nederlanden, PME-pensioenfonds, Achmea, SRLEV en Bpf Bouw. Daarop heeft de SVB aanvullende informatie opgevraagd bij eiser over zijn inkomsten. Op 4 november 2014 heeft de SVB van eiser informatie ontvangen. In de brief van 11 november 2014 heeft de SVB aan eiser medegedeeld dat de inkomsten geen gevolgen hebben voor de toeslag.
2.3.
Met het besluit van 28 januari 2020 heeft de SVB de aan eiser toegekende toeslag beëindigd per 9 april 2020, omdat eisers partner op die datum de AOW-leeftijd heeft bereikt.
2.4.
Op 11 maart 2022 is de SVB uit een vergelijking tussen de van eiser bekende gegevens met die van de Belastingdienst gebleken dat in 2019 sprake was van belastbare winst uit onderneming. Op verzoek van de SVB heeft eiser zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2020 ingediend.
2.5.
Met het primaire besluit van 2 mei 2022 heeft de SVB vastgesteld dat het inkomen van eiser hoger is dan € 3.016,06 (bruto) per maand. Dat betekent dat de AOW-toeslag van eiser over de periode van maart 2014 tot en met april 2020 moet worden verlaagd met maximaal 10% en dat eiser de over deze periode te veel betaalde AOW-toeslag van € 5.979,96 moet terugbetalen.
2.6.
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2022 heeft de SVB het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de SVB eisers bezwaren tegen de herziening en terugvordering van AOW-toeslag terecht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden
4. Eiser verwijst naar zijn bezwaargronden. Hij voert aan dat de SVB tekort heeft geschoten in haar onderzoeksplicht, omdat bij de aanvraag van het AOW-pensioen al bij de SVB bekend was dat eiser overig inkomen had. Het aanvraagformulier is onvolledig, omdat daarin niet gevraagd wordt of er sprake is van (een jaarlijks fluctuerend) inkomen uit een bedrijf. Gezien de bekendheid met overig inkomen, is de SVB nalatig geweest door pas in 2022 de inkomenspositie van eiser te achterhalen bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft de SVB telefonisch het vertrouwen gewekt dat coulant zou worden omgegaan met de lange periode van terugwerkende kracht. Op grond van de redelijkheid en billijkheid dient de terugvordering daarom achterwege te blijven, zo stelt eiser.
Standpunt SVB
5. De SVB stelt dat eiser had kunnen weten dat de toeslag op basis van zijn werkelijke inkomsten met 10% gekort had moeten worden. Door het opgeven van een veel te laag geschat inkomen in de aanvraag en het niet doorgeven van een gezamenlijk inkomen dat hoger ligt dan € 2.675,-, terwijl eiser hier wel op was gewezen, heeft hij zijn informatieplicht geschonden. Er is geen sprake van dringende redenen die aanleiding moeten geven af te zien van herziening van eisers AOW-toeslag, dan wel inperking van de periode van herziening.
Herziening
6.1.
Eiser heeft recht op een AOW-toeslag als zijn partner geen inkomen heeft en de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Heeft zijn partner wel inkomen, dan wordt de toeslag verminderd of beëindigd. Op de bruto-toeslag wordt een korting toegepast tot 10% voor zover de toeslag samen met het gezamenlijke inkomen uit arbeid of overig inkomen van de gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot vermeerderd met het vastgestelde bruto-ouderdomspensioen door de toepassing van de korting niet minder bedraagt dan 162% van het bruto-minimumloon. [1]
6.2.
Eiser is verplicht om aan de SVB op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de AOW-uitkering (de informatieplicht). [2]
6.3.
De SVB herziet de AOW-uitkering wanneer als gevolg van schending van de informatieplicht ten onrechte een te hoog bedrag is verleend, als anderszins een te hoog bedrag is verleend of wanneer als gevolg van schending van de informatieplicht het recht op AOW niet kan worden vastgesteld (artikel 17a, eerste lid, van de AOW). Uitgangspunt van dit artikel is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat ook aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. [3] Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien. [4]
De hoogte van de toeslag
6.4.
Aan eiser is een toeslag toegekend over de periode van 21 maart 2014 tot en met 8 april 2020 (periode in geding). Niet in geschil is dat de partner van eiser in deze periode geen inkomen had en de AOW-leeftijd nog niet had bereikt. Evenmin is in geschil dat eiser in deze periode wel inkomen had naast zijn AOW-uitkering. Het inkomen van Nationale Nederlanden, PME-pensioenfonds, Achmea, SRLEV en Bpf Bouw was bekend bij de SVB en had geen gevolgen voor de hoogte van de aan eiser toegekende toeslag. Het inkomen van eiser bestond echter daarnaast uit winst uit een bedrijf. Deze winst uit een onderneming, die eveneens als inkomen (uit arbeid) moet worden aangemerkt [5] , was bij de SVB niet bekend ten tijde van de toekenning en uitbetaling van de toeslag in de periode in geding. Eiser heeft niet betwist dat het gezamenlijk inkomen van hem en zijn partner, inclusief de winst uit onderneming (minimaal € 2.153,36 per maand), dusdanig hoog is dat de SVB een korting had moeten toepassen van 10% op de toeslag. Daaruit volgt dat de toeslag over de periode van 21 maart 2014 tot en met 8 april 2020 tot een te hoog bedrag is verleend. De SVB is dan verplicht de toeslag te herzien.
Terugwerkende kracht
6.5.
De SVB heeft beleid geformuleerd voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een uitkeringsgerechtigde met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de SVB niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen en hij ook niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. Daarnaast ziet de SVB wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat herziening met volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Bij de beoordeling of er sprake is van onevenredigheid hecht de SVB belang aan de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt. [6]
6.6.
Voor toepassing van het beleid van de SVB, is ten eerste vereist dat eiser al zijn verplichtingen is nagekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SVB voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser niet al zijn verplichtingen is nagekomen en dus de informatieplicht heeft geschonden. Eiser heeft namelijk in zijn aanvraag om een AOW-pensioen een te laag bedrag aan inkomsten (zonder de winst uit onderneming) naast zijn AOW-pensioen vermeld, terwijl in het formulier het totaal bruto bedrag per maand van
alleinkomsten naast het AOW is gevraagd. De stelling van eiser dat in het aanvraagformulier niet is gevraagd of er sprake is van (een jaarlijks fluctuerend) inkomen uit een bedrijf kan daarom niet worden gevolgd. Ook na de toekenning van het AOW-pensioen en de toeslag heeft eiser niet doorgegeven dat hij en zijn partner een gezamenlijk inkomen hebben dat ruim hoger ligt dan dat hij in zijn aanvraag had vermeld. Hij is in ieder geval bij besluit van 20 augustus 2013 en bij brief van 11 november 2014 op zijn informatieplicht gewezen. Hij had kunnen weten dat zijn inkomen van belang was voor het recht op de AOW-toeslag en had het volledige inkomen daarom uit eigen beweging moeten melden aan de SVB. De hoogte van de toeslag is immers (mede) afhankelijk van het gezamenlijk inkomen van hem en zijn partner. Eisers standpunt dat de SVB zijn inkomenspositie kan achterhalen bij de Belastingdienst, ontslaat hem niet van zijn informatieplicht.
Dit betekent dat het hiervoor vermelde beleid er niet aan in de weg stond dat de SVB bij de herziening van de toeslag in beginsel volledig terugwerkende kracht toepast.
6.7.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de SVB geheel of gedeeltelijk van herziening had moeten afzien omdat de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat herziening met volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Daarbij is van belang in welke mate de uitkeringsgerechtigde een verwijt kan worden gemaakt, maar ook in welke mate de SVB een verwijt kan worden gemaakt. Als volledige herziening op grond van deze factoren onevenredig is, matigt de SVB volgens het eigen beleid de terugwerkende kracht van de herziening.
6.8.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de SVB op de hoogte was van de inkomsten naast zijn AOW-pensioen en dat de SVB niet tijdig heeft gecontroleerd of eiser recht had op toeslag. De SVB heeft inzage in de Polisadministratie, waarin loon, lijfrentes, uitkeringen en arbeidscontracten zichtbaar zijn. Dit ziet dus op gegevens van werknemers. Daarin zijn niet de inkomsten uit een onderneming zichtbaar. In dit geval bleek uit de Polisadministratie dat eiser naast zijn AOW-pensioen een bedrag van € 952,20 bruto per maand aan lijfrenten en dergelijke ontving. Dat bedrag komt ongeveer overeen met de € 1.000,00 die eiser in zijn aanvraag had vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SVB op basis van deze gegevens terecht geen aanleiding gezien nader onderzoek in te stellen. De SVB heeft niet direct inzage in gegevens bij de Belastingdienst. De SVB heeft ter zitting toegelicht dat zij wel gegevens van de Belastingdienst ontvangt, maar dat deze slechts dienen als controle voor de gegevens die eiser al had moeten doorgeven. De gegevens kunnen (veel) later van de Belastingdienst worden ontvangen, bijvoorbeeld door late aangiftes bij de Belastingdienst. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de SVB geen verwijt kan worden gemaakt dat zij pas in maart 2022, na een bericht van de Belastingdienst over een winstinkomen van eiser voor 2019, een onderzoek is gestart en bij eiser om inkomensgegevens heeft gevraagd over de in geschil zijnde periode van 2014 tot en met 2020. Het is immers gezien de informatieplicht de eigen verantwoordelijkheid van eiser om (een wijziging in) al zijn inkomsten te melden bij de SVB. Hieruit volgt dat er geen reden is voor matiging van de herziening met terugwerkende kracht.
Dringende redenen
6.9.
Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW kan de SVB geheel of gedeeltelijk afzien van de herziening als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het moet dan gaan om incidentele uitzonderingen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor de betrokkene heeft. [7] Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dergelijke dringende redenen.
Vertrouwensbeginsel
6.10.
Eiser voert aan dat er een telefoongesprek heeft plaatsgevonden, waarin gesproken zou zijn over coulance. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat van de kant van de SVB ten aanzien van eiser uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij hem gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. [8]
6.11.
Uit het voorgaande volgt dat de SVB op goede gronden het recht van eiser op toeslag heeft herzien en een korting van 10% heeft toegepast over de gehele periode van 21 maart 2014 tot en met 8 april 2020.
Terugvordering
6.12.
De SVB vordert de onverschuldigd betaalde uitkering terug. Als daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. [9]
6.13.
Een situatie die geen dringende reden oplevert om van herziening van de uitkering af te zien, maar wel een dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, doet zich slechts in een zeer incidenteel geval voor. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van eiser zich verzetten tegen volledige terugvordering. [10] In het algemeen hanteert de SVB dan echter de door de jurisprudentie ondersteunde lijn dat zij met dergelijke omstandigheden pas rekening houdt bij het besluit over de wijze van terugbetaling. [11]
6.14.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser gesteld noch aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen. De SVB heeft dan ook op goede gronden het te veel betaalde bedrag van € 5.979,96 aan AOW-toeslag van eiser teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

7. Nu de SVB de AOW-toeslag van eiser terecht heeft herzien en het te veel betaalde bedrag terecht van eiser heeft teruggevorderd, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser moet € 5.979,96 terugbetalen aan de SVB. Hij krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 12 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene ouderdomswet (AOW)
Artikel 8, eerste en vierde lid, van de AOW
1. De pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op een toeslag, tenzij, met inachtneming van artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van die echtgenoot meer bedraagt dan de volledige bruto-toeslag.
4. Waar in deze wet en in de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gesproken van ouderdomspensioen wordt daaronder mede verstaan de in het eerste lid bedoelde toeslag, voor zover niet anders is bepaald.
Artikel 10 van de AOW
1. De volledige bruto-toeslag wordt toegekend voorzolang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde nihil bedraagt.
2. Op de volledige bruto-toeslag wordt in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit arbeid of overig inkomen, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.
Artikel 12, eerste lid, van de AOW
Op de bruto-toeslag, vastgesteld op grond van artikel 10 en, indien van toepassing, na toepassing van artikel 13, tweede lid, wordt een korting toegepast tot 10% voor zover de toeslag samen met het gezamenlijke inkomen uit arbeid of overig inkomen van de gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot vermeerderd met het op grond van de artikelen 9, zesde lid, onderdeel b en 13, eerste lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen door de toepassing van de korting niet minder bedraagt dan 162% van het bruto-minimumloon met inbegrip van de bruto-minimumvakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Artikel 12a van de AOW
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid en overig inkomen als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste en tweede lid, 11 en 12 wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 17, eerste en vijfde lid, van de AOW
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
5. De intrekking van het ouderdomspensioen of de herziening daarvan, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verlaging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat, behoudens in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen met ingang waarvan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt het ingetrokken onderscheidenlijk herzien met ingang van de dag, waarop het is ingegaan.
Artikel 17a van de AOW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24, eerste en vijfde lid, van de AOW
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde (…).
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 49 van de AOW
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB)
Artikel 2:2, eerste lid, onder d, van het AIB
Onder inkomen uit arbeid wordt verstaan: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.
Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten nadele van de belanghebbende (SB1079)
Het kan voorkomen dat de SVB een onjuist besluit heeft genomen als gevolg van door de betrokkene of een derde verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens, dan wel omdat de SVB een fout heeft gemaakt bij het nemen van het besluit. In deze gevallen is de SVB op grond van artikel 17a, eerste lid AOW (…) verplicht terug te komen van haar besluit, ook als deze rechtens onaantastbaar is geworden. De uitkering moet in beginsel worden verlaagd of ingetrokken met volledig terugwerkende kracht. (…) De SVB maakt in beginsel gebruik van deze bevoegdheid.
De SVB kan geheel of gedeeltelijk afzien van herziening of intrekking indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 17a, tweede lid AOW (….)). De SVB past hiervoor het beleid, beschreven in SB1078 over verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden, mutatis mutandis toe.
Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078)
(…)
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dringende redenen spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol, zoals het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De SVB hanteert in dit verband de volgende beleidsregels.
De SVB gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. (…)
Is het niet tijdig herzien van de uitkering een gevolg van een fout van de SVB, maar heeft de betrokkene deze fout kunnen onderkennen, dan vindt herziening of intrekking in beginsel plaats met volledig terugwerkende kracht.
Bij de beantwoording van de vraag of de betrokkene heeft kunnen onderkennen dat hij te veel ontving hanteert de SVB de volgende stelregels:
- Bij de beoordeling of de betrokkene kon onderkennen dat hem ten onrechte of tot een te
hoog bedrag uitkering werd verleend past de SVB het beleid in SB1071 over bijzonder
geval mutatis mutandis toe.
- Bij toekenning van een uitkering deelt de SVB aan betrokkene mee welke wijzigingen hij spontaan aan de SVB moet melden. Hiertoe verwijst de SVB in de toekenningsbeschikking naar het overzicht van te melden wijzigingen op de website van de SVB. Als deze mededeling heeft plaatsgevonden gaat de SVB ervan uit dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed konden zijn op de uitkering.
Voorts ziet de SVB wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Bij de beoordeling of er sprake is van onevenredigheid hecht de SVB belang aan:
- de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
- de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.
Als volledige herziening op grond van deze factoren onevenredig is, matigt de SVB de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking.
Terugvordering van uitkeringen (SB1114)
(…)
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, is de SVB bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering (artikel 24, vijfde lid AOW (...)). Het gebruik van deze bevoegdheid komt slechts aan de orde voor zover de SVB niet reeds in verband met deze zelfde dringende redenen geheel of gedeeltelijk heeft afgezien van intrekking van de uitkering dan wel voorziening, of herziening daarvan ten nadele van de belanghebbende (zie voor het gebruik van deze laatste bevoegdheid SB1078 over verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden). Voor zover de SVB de uitkering dan wel voorziening niet heeft herzien of ingetrokken, kan immers het bedrag dat in overeenstemming met de toekenningsbeschikking ten onrechte werd betaald reeds om die reden niet worden teruggevorderd.
Een situatie die geen dringende reden oplevert om geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking of herziening van de uitkering, maar wel een dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, zal zich slechts in een zeer incidenteel geval voordoen. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering. In het algemeen hanteert de SVB dan echter de door de jurisprudentie ondersteunde lijn dat zij met dergelijke omstandigheden pas rekening houdt bij het besluit over de wijze van terugbetaling. (…)

Voetnoten

1.Artikelen 8, 10 en 12, eerste lid, van de AOW
2.Artikel 49 van de AOW
3.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 15 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1669.
4.Artikel 17, tweede lid, van de AOW
5.Op grond van artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.
6.Beleid verlaging of intrekking met terugwerkende kracht (SB1078), zie ook CRvB 24 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2927.
7.CRvB 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:672.
8.Zie onder andere CRvB 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9065.
9.Artikel 24, eerste en tweede lid, van de AOW
10.CRvB 23 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1957.
11.Beleid Terugvordering (SB1114)