ECLI:NL:RBZWB:2023:3742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4672
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Eiseres ontving sinds 15 februari 2017 een bijstandsuitkering en stond ingeschreven op een uitkeringsadres in [plaatsnaam 2]. Na een melding van een rechtmatigheidsconsulent over haar verblijf op het uitkeringsadres, startte het college een rechtmatigheidsonderzoek. De bijstandsuitkering werd opgeschort per 7 april 2021, omdat eiseres niet op een gesprek was verschenen en geen gevraagde gegevens had overgelegd. Het college trok de bijstandsuitkering in vanaf de opschortingsdatum en vorderde een bedrag van € 31.053,26 terug over een periode waarin eiseres niet op het uitkeringsadres verbleef.

Eiseres maakte bezwaar tegen het besluit, maar het college verklaarde dit ongegrond. Eiseres stelde dat zij tijdens haar zwangerschap en de coronacrisis tijdelijk bij haar partner in [plaatsnaam 1] verbleef, maar dit niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken, omdat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres en haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4672 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam 1] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2](college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Eiseres ontving sinds 15 februari 2017 een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm en stond ingeschreven op het adres [adres] 90 in [plaatsnaam 2] (uitkeringsadres). Eiseres heeft op [geboorte datum] met haar partner [naam partner] een kind gekregen.
Op 9 februari 2021 heeft een rechtmatigheidsconsulent een melding gedaan bij het team Fraudebestrijding, omdat twijfel bestond of eiseres verbleef op het uitkeringsadres, waarna het college een rechtmatigheidsonderzoek is gestart.
Met het besluit van 6 april 2021 (opschortingsbesluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres opgeschort per 7 april 2021, vanwege het niet verschijnen op een gesprek en het niet overleggen van de gevraagde gegevens.
Met het besluit van 12 april 2021 (primair besluit) heeft het college vervolgens het recht op bijstand van eiseres ingetrokken vanaf de opschortingsdatum van 7 april 2021, omdat eiseres wederom niet was verschenen op een gesprek en de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Ook heeft het college het recht op bijstand ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 26 maart 2019 tot en met 6 april 2021 vanwege het niet hebben van het hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Met het besluit van 23 april 2021 heeft het college de hoogte van de terugvordering over de periode van 26 maart 2019 tot en met 31 maart 2021 bepaald op € 31.053,26 bruto. Eiseres heeft met de brief van 29 april 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met een brief van 21 mei 2021 heeft het college eiseres de mogelijkheid geboden om aanvullende informatie te verstrekken. Hierop heeft eiseres verschillende stukken verstrekt.
Met het besluit van 16 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 7 maart 2023. Partijen zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen van de rechtbank

2. Het geschil
2.1.
Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand van eiseres moet worden ingetrokken en teruggevorderd over de periode van
26 maart 2019 tot en met 6 april 2021, omdat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. En aan de intrekking vanaf de opschortingsdatum van 7 april 2021 heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres het geconstateerde verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft hersteld.
2.2.
De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.3.
Eiseres heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat zij tijdens haar zwangerschap en het begin van de coronacrisis weinig in [plaatsnaam 2] was, omdat dit vanuit medisch oogpunt veel beter voor haar en haar kind was. Eiseres wist wel dat ze had moeten aangeven dat ze tijdelijk naar [plaatsnaam 1] zou gaan. Het klopt dat haar partner betalingen van gas en licht deed, omdat de rekeningen op de 21e van de maand moesten worden betaald en eiseres dan haar uitkering nog niet had. Zij betaalde hem dat terug. Dit geldt ook voor pintransacties en bestellingen bij bol.com die hij voor haar deed. Eiseres heeft verder gevraagd om matiging van de terugvordering, nu deze ook ziet op een periode dat zij wél in [plaatsnaam 2] was (behalve de weekenden).
2.4.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
3.
Oordeel van de rechtbank
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering een belastend besluit is. Het is daarbij aan de bijstandverlenende instantie om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie rust.
Intrekking na opschorting vanaf 7 april 2021
3.3.
De te beoordelen periode is wat betreft de intrekking na opschorting de periode vanaf 7 april 2021.
3.4.
Het college heeft het recht op bijstand van eiseres vanaf 7 april 2021 ingetrokken na opschorting, omdat zij wederom niet was verschenen op een gesprek en de gevraagde gegevens niet had overgelegd. In vaste rechtspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepaald dat, bij beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie na opschorting bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, van belang is of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval moet worden beoordeeld of eiseres binnen die hersteltermijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt en alsnog is verschenen op het gesprek van 9 april 2021. Als dat niet het geval is, moet vervolgens nagegaan of eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken, wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiseres niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. [1]
3.5.
Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat zij de uitnodigingsbrieven van het college heeft gemist, omdat zij niet de mogelijkheid had om naar de brievenbus beneden te lopen. Dit is de reden dat zij niet is verschenen op de gesprekken bij het college. Zij heeft enkel de brief van 6 april 2021 ontvangen, waarin stond dat zij niet was verschenen op het gesprek van 6 april 2021. Eiseres mist wel vaker brieven en doet liever zoveel mogelijk via e-mailberichten. De rechtbank vat deze argumenten op als een beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid bij het niet herstellen van het verzuim.
3.6.
Vaststaat dat eiseres tegen het opschortingsbesluit geen bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft niet bestreden dat het opschortingsbesluit met de uitnodiging voor het gesprek op 9 april 2021 in haar brievenbus was gestopt. Verder staat vast dat zij niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, ook niet in de bezwaarfase. Eiseres heeft dus niet het verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn hersteld. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiseres is te verwijten dat zij het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. De stelling van eiseres dat zij niet is verschenen op de gesprekken bij het college, omdat zij niet de mogelijkheid had om naar de brievenbus te gaan en dat zij liever e-mailt dan belt, maakt dat niet anders. Het is aan het college om te bepalen op welke wijze een betrokkene voor een gesprek wordt uitgenodigd en aan de betrokkene om daartoe bereikbaar te zijn. [2] De ontvanger van een bijstandsuitkering moet dus bereikbaar zijn op zijn of haar (post)adres. Naar het oordeel van de rechtbank was het college dan ook bevoegd om het recht op bijstand van eiseres na opschorting in te trekken per 7 april 2021 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet.
Intrekking over periode van 26 maart 2019 tot en met 6 april 2021
3.7.
Ook over de voorafgaande periode van 26 maart 2019 tot en met 6 april 2021 heeft het college het recht op bijstand van eiseres ingetrokken, omdat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres en dit in strijd met de inlichtingenplicht niet bij het college heeft gemeld.
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres – in ieder geval – tot 26 maart 2019 op het uitkeringsadres in [plaatsnaam 2] woonde en dat zij op enig moment is verhuisd naar het adres van haar partner in [plaatsnaam 1] zonder dit aan het college te melden. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag vanaf wanneer eiseres in [plaatsnaam 1] is gaan wonen en welke gevolgen dit heeft voor de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering.
3.9.
In vaste rechtspraak heeft de CRvB bepaald dat, waar een betrokkene zijn woonadres heeft, daar is waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over het woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [3]
3.10.
Dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, baseert het college op de resultaten van het verrichte onderzoek. Daarbij zijn onder andere internetonderzoek en waarnemingen verricht en zijn bankafschriften, verbruik van nutsvoorzieningen en afvalledigingen opgevraagd. Uit verbruiksgegevens is gebleken dat het verbruik van gas, was en licht ruim onder de gemiddelden ligt. Ook blijkt uit het bericht van de afvalverwerker dat er weinig en onregelmatige containerledigingen hebben plaatsgevonden. Tot slot brandde er bij alle (elf) waarnemingen in de avond geen licht in de woning van eiseres, hoewel in die periode de avondklok gold.
3.11.
De CRvB heeft in vaste rechtspraak over waterverbruik bepaald dat bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – sprake is van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. [4]
3.12.
De rechtbank overweegt dat uit de berichten van Brabant Water van 12 maart 2021 en 7 april 2021 blijkt dat op het uitkeringsadres sprake was van een waterverbruik tussen 26 maart 2019 en 4 maart 2020 van 0 m3 en tussen 4 maart 2020 en 8 februari 2021 van 1 m3. Volgens de Nibud-norm voor waterverbruik is het gemiddelde waterverbruik voor een eenpersoonshuishouden 68 m3 per jaar. Dit betekent dat er gedurende die periode sprake was van een extreem laag waterverbruik, wat de vooronderstelling rechtvaardigt dat eiseres niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres die vooronderstelling niet weerlegd. Eiseres stelt dat zij tijdens haar zwangerschap en het begin van de coronacrisis veel bij haar partner verbleef, omdat dit vanuit medisch oogpunt beter voor haar en haar kind zou zijn geweest, maar het is niet gebleken dat het ging om een tijdelijk verblijf bij haar partner. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat uit berichten van Delta Energie B.V. blijkt dat ook het gas- en elektraverbruik gedurende de te beoordelen periode ruim onder het Nibud-gemiddelde voor een eenpersoonshuishouden waren. De rechtbank overweegt dat de onderzoeksresultaten van het college, die verkort zijn weergegeven in overweging 3.10, voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hierdoor is vast komen te staan dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en kon haar recht op bijstand in deze periode niet worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 26 maart 2019 tot en met 6 april 2021 op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.
3.13.
De intrekking van het recht op bijstand leidt tot een bedrag dat het college van eiseres terugvordert. Eiseres heeft in beroep gevraagd om matiging van het bedrag van de terugvordering. Omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en daardoor teveel bijstand heeft ontvangen, was het college echter op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet verplicht om de teveel betaalde bijstandsuitkering van eiseres terug te vorderen. Van terugvordering kan dan slechts nog worden afgezien als daarvoor dringende redenen zijn, maar daarvan is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 54 van de Participatiewet bepaalt:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58 van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 15 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2494, en van
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3010, r.o. 4.4.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1181, en van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1655.
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1681, en van 28 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1473.