ECLI:NL:CRVB:2022:1473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet hoofdverblijf op uitkeringsadres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante. De zaak betreft de vraag of appellante haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven uitkeringsadres, gezien het extreem lage waterverbruik van 4 m³ en 3 m³ in de relevante periodes. Appellante was sinds 6 maart 2009 ingeschreven op het uitkeringsadres en ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) vanaf 1 april 2014. Echter, na een controle door de gemeente Veenendaal, waarbij bleek dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, is er een onderzoek gestart naar haar woon- en leefsituatie. Tijdens een gesprek met toezichthouders verklaarde appellante dat zij regelmatig bij haar ouders verbleef en niet alleen kon blijven op het uitkeringsadres. Dit leidde tot de conclusie dat zij niet op het uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de beëindiging van haar bijstand per 20 augustus 2019 en de terugvordering van eerder ontvangen bijstand.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, maar de Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De Raad bevestigde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de kosten had teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.