In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 19 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 173.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 131.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 april 2023, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de opgevraagde gegevens niet heeft toegezonden, maar oordeelt dat dit niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met bijna 14 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 150, verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank handhaaft de waardebeschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) en legt de proceskostenvergoedingen vast.