ECLI:NL:RBZWB:2023:2433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10215
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en de vergoeding van proceskosten in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 275.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 220.000, met een bijbehorende verlaging van de onroerendezaakbelastingen (OZB) en een proceskostenvergoeding van € 522. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van de vergoeding van kosten voor een taxatierapport dat hij in bezwaar had ingediend.

De rechtbank onderzoekt eerst de ontvankelijkheid van het beroep. De heffingsambtenaar betwist de ontvankelijkheid op basis van een vermeende ontbrekende machtiging en het ontbreken van procesbelang. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde machtiging voldoende is om belanghebbende te vertegenwoordigen in deze procedure en dat hij wel degelijk belang heeft bij het beroep, aangezien het kan leiden tot een betere positie met betrekking tot de proceskostenvergoeding.

Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de beroepsgronden van belanghebbende over de kosten van het taxatierapport. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het verzoek om vergoeding van deze kosten in de uitspraak op bezwaar heeft afgewezen, omdat het rapport niet was opgesteld door een geregistreerd taxateur. De rechtbank oordeelt echter dat, nu de heffingsambtenaar de ontvankelijkheid van het beroep niet langer betwist, de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport en het griffierecht, evenals de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/10215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 november 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van 31 januari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 275.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende (onder andere) ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [plaats] voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de waarde van de woning verlaagd naar € 220.000, de aanslag OZB dienovereenkomstig verlaagd en een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Belanghebbende heeft een nadere reactie ingediend. De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is de eigenaar van de woning. Het is een geschakelde woning (bouwjaar 1966) met een oppervlakte van 108 m2, een berging/schuur en carport, op een perceel van 181 m2.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2020 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning verlaagd naar € 220.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verlaagd. Daarnaast is een proceskostenvergoeding toegekend van € 522 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 261). Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van een ingediend taxatierapport en de kadasterkosten is afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord dan beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar terecht het verzoek om vergoeding van de kosten van het door belanghebbende in bezwaar ingediende taxatierapport heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden, en ook de argumenten die de heffingsambtenaar heeft aangevoerd.
3.2.
Belanghebbende heeft geen gronden ingediend tegen de (lager) vastgestelde waarde van de woning en de OZB-aanslag en de toegekende kostenvergoeding voor rechtsbijstand door een professioneel gemachtigde, en evenmin tegen de afwijzing van vergoeding van de kadasterkosten. Deze onderdelen van de uitspraak op bezwaar worden daarom hierna niet besproken.
Is het beroep van belanghebbende ontvankelijk?
4.1.
De heffingsambtenaar stelt dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe voert de heffingsambtenaar primair aan dat een toereikende machtiging ontbreekt en subsidiair dat belanghebbende geen belang heeft bij het beroep.
Machtiging
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar ziet de overgelegde machtiging op vertegenwoordiging van belanghebbende in alle zaken betreffende de op het aanslagbiljet vermelde WOZ-beschikking en aanslagen. Die zijn echter niet meer in geschil. De machtiging dekt het instellen van beroep over de proceskostenvergoeding niet, zo stelt de heffingsambtenaar. Belanghebbende betwist dit.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat bij het beroepschrift een machtiging is overgelegd, die op 31 januari 2020 door belanghebbende is ondertekend. In de volmacht is vermeld dat de ondergetekende volmacht verleend aan [B.V.] om (met recht van substitutie) hem te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en). De volmacht houdt (voor zover hier van belang) in hoofdzaak in:
- Het indienen van beroep;
- Bestuursorganen verzoeken tot het vergoeden van door volmachtgever geleden (proces)schade;
- Al datgene te doen wat de gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor de volmachtgever en wat deze zelf zou kunnen, mogen of moeten doen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven tekst van de overgelegde machtiging de bevoegdheid van de gemachtigde blijkt, om in deze zaak namens belanghebbende beroep in te stellen. De in het dossier aanwezige stukken bevatten geen aanwijzingen dat zich tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van dit beroep een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd. Ook anderszins is dit de rechtbank niet gebleken. Als zodanige aanwijzing kan bovendien niet gelden de omstandigheid dat de procedure uitsluitend nog betreft de hoogte van de vergoeding van de kosten van een in bezwaar ingebracht taxatierapport. De gemachtigde heeft dus (ook) vertegenwoordigingsbevoegdheid in het stadium van de procedure waarin het geldelijke belang op de voorgrond staat. [1] De stelling van de heffingsambtenaar dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een toereikende machtiging ontbreekt, faalt.
Procesbelang
4.5.
De heffingsambtenaar stelt vervolgens dat niet belanghebbende degene is die belang heeft bij het beroep, maar Previcus. Een eventuele proceskostenvergoeding komt namelijk niet ten goede aan belanghebbende, want hij heeft daarvan afstand gedaan in de machtiging.
4.6.
Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is. [2]
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende een belang heeft bij de beroepsprocedure. Het ingestelde beroep kan hem met betrekking tot de proceskostenvergoeding immers in een betere positie brengen. Daar doen de tussen de gemachtigde en belanghebbende gemaakte afspraken over die vergoeding niet aan af. [3] De stelling van de heffingsambtenaar dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat belanghebbende geen belang heeft bij het beroep, faalt eveneens.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende ook aan de overige ontvankelijkheidsvereisten voor het indienen van beroep heeft voldaan. Belanghebbende is daarom ontvankelijk in beroep.
De rechtbank komt toe aan de beoordeling van de beroepsgronden van belanghebbende betreffende vergoeding van de kosten van het in bezwaar ingediende taxatierapport.
Is de vergoeding van de kosten van het taxatierapport terecht afgewezen?
5.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan, voor zover thans van belang, een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend betrekking hebben op kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
5.2.
Belanghebbende stelt dat de kosten van het door hem in bezwaar ingediende taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen. Aan de redelijkheidstoets is voldaan, omdat het inroepen van de deskundige door belanghebbende redelijk was, de ingeschakelde taxateur beschikte over de juiste kennis en vaardigheden en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn, namelijk € 256,52 (4 uur x € 53 per uur + BTW € 44,52).
5.3.
De heffingsambtenaar heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van het taxatierapport in de uitspraak op bezwaar afgewezen, omdat het rapport niet is opgesteld door een geregistreerd taxateur, onder verwijzing naar het algemeen richtsnoer voor het vaststellen van proceskosten [4] . In het verweerschrift en de aanvulling daarop schrijft de heffingsambtenaar dat indien de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende ontvankelijk is in beroep, hij verder geen verweer zal voeren.
5.4.
Nu hiervoor in overweging 4.8. is vastgesteld dat belanghebbende ontvankelijk is in beroep en de heffingsambtenaar niet (langer) betwist dat dan de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank zal vervolgens zelf in de zaak voorzien door de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport, zijnde € 256,52.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in de beroepsfase. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837, en een wegingsfactor 1). De rechtbank acht de zaak van gemiddeld gewicht, omdat het geschil niet is beperkt tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de (proces)kosten, maar tevens ziet op de ontvankelijkheid van het beroep. Voor een toekenning van 0,5 punt voor een conclusie van repliek, zoals belanghebbende voorstaat, is geen aanleiding omdat de rechtbank belanghebbende niet heeft verzocht of in de gelegenheid heeft gesteld een nadere reactie in te dienen. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport,
zijnde € 256,52;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet
vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan
belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 20 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad, 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:346 en gerechtshof Den Haag, 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2637.
2.Hoge Raad, 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844, r.o. 2.3.2.
3.Vgl. gerechtshof Den Haag, 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2637.
4.ECLI:NL:GHSHE:2018:4638; het richtsnoer 2018.
5.Zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315; het richtsnoer 2021, r.o. 1.1.2.