ECLI:NL:GHDHA:2022:2637
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslag onroerende-zaakbelastingen aan de orde zijn. De Heffingsambtenaar had op 11 februari 2020 de waarde van de woning vastgesteld op € 269.000, welke waarde door belanghebbende werd betwist. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de procedure werd betoogd dat de Heffingsambtenaar niet alle relevante stukken had verstrekt, wat volgens belanghebbende zijn mogelijkheid om de waarde te controleren zou hebben belemmerd. Het Hof oordeelde dat de gemaakte werkafspraken tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Heffingsambtenaar, die inhielden dat er geen fysieke hoorzittingen zouden plaatsvinden, niet in strijd waren met de wet. Het Hof bevestigde dat de Heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat er geen schending was van het inzagerecht. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het Hof geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling.