ECLI:NL:RBZWB:2023:2195
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WW-uitkering door UWV na intrekking van uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de terugvordering van een WW-uitkering. Eiseres ontving vanaf 21 augustus 2020 een WW-uitkering, maar deze werd door het UWV ingetrokken per 21 augustus 2020. Het UWV vorderde een bedrag van € 2.763,25 terug, met de eis dat dit bedrag uiterlijk op 31 december 2020 moest worden terugbetaald. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het UWV verklaarde haar bezwaren ongegrond in een besluit van 16 maart 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 februari 2023 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat de termijn van drie weken voor terugbetaling onredelijk was, omdat zij pas in januari 2021 haar uitkering zou ontvangen. Ze voerde aan dat zij bereid was de terugvordering te voldoen en beroept zich op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het UWV stelde echter dat de terugvordering van brutobedragen noodzakelijk was, omdat het fiscale jaar inmiddels was afgesloten en dat de terugbetaling alleen mogelijk was met een netto bedrag als dit binnen hetzelfde belastingjaar plaatsvond.
De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht het restant van het terugvorderingsbedrag bruto heeft teruggevorderd. De rechtbank benadrukte dat het aan het UWV is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en dat de bewijslast bij hen ligt. Eiseres' beroep op de beleidsregel van het UWV werd afgewezen, omdat zij niet binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde had aangegeven dat zij het bedrag niet wilde behouden. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.