ECLI:NL:CRVB:2015:3321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
14/1273 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW-uitkering na onterecht ontvangen uitkeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering. Appellante ontving vanaf 2 augustus 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en meldde zich op 15 november 2010 ziek bij het Uwv. Na een periode van ziekte ontving zij een Ziektewet (ZW) uitkering, die eindigde op 12 november 2012. Het Uwv ontdekte dat appellante in de periode van 14 februari 2011 tot en met 28 oktober 2012 naast haar ZW-uitkering ook WW-uitkering had ontvangen, wat resulteerde in een terugvordering van € 27.243,27 bruto. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Appellante betwistte dat zij tegelijkertijd een ZW- en WW-uitkering ontving en stelde dat de beleidsregels van het Uwv in strijd waren met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad oordeelde dat de terugvordering niet als een punitieve sanctie kan worden gezien, maar als een noodzakelijke herstelmaatregel. De Raad bevestigde dat de beleidsregels van het Uwv niet in strijd zijn met het EVRM en dat de terugvordering rechtmatig was.

De Raad concludeerde dat appellante niet onterecht een zware last droeg door de terugvordering en dat de inbreuk op haar eigendomsrecht gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1273 WW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2014, 13/2624 WW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Mathoerapersad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft met ingang van 2 augustus 2010 uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met ingang van 15 november 2010 heeft zij zich ziek gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 21 maart 2011 is appellante met ingang van 14 februari 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. De ZW-uitkering is beëindigd met ingang van 12 november 2012 wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
1.2.
Uit een onderzoek van het Uwv is gebleken dat appellante in de periode van 14 februari 2011 tot en met 28 oktober 2012, naast haar ZW-uitkering, onverminderd uitkering op grond van de WW is betaald.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering met ingang van
14 februari 2011 ingetrokken en over de periode van 14 februari 2011 tot en met 28 oktober 2012 een bedrag van € 27.243,27 bruto aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde
WW-uitkering van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 12 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat in de periode van 14 februari 2011 tot en met 28 oktober 2012 een bedrag van € 27.243,27 onverschuldigd aan WW-uitkering is betaald en dat het geschil betreft de bruto terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in overeenstemming met zijn beleid gehandeld door de onverschuldigd betaalde WW-uitkering bruto van appellante terug te vorderen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante samengevat het volgende aangevoerd. Appellante betwist alsnog dat zij tegelijkertijd een ZW-uitkering en een WW-uitkering van het Uwv heeft ontvangen. Voor zover de WW-uitkering wel onverschuldigd is betaald heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het Uwv gehouden was de teveel betaalde uitkering bruto van haar terug te vorderen. Bovendien acht appellante de beleidsregels op grond waarvan het Uwv de onverschuldigd betaalde uitkering bruto terugvordert in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (Eerste Protocol). Volgens appellante betreft de bruto terugvordering een straf en moet zij hierdoor een buitensporige individuele last dragen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 36, eerste lid, van de WW bepaalt dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald door het Uwv wordt teruggevorderd. Uit de Beleidsregels terug- en invordering van 31 maart 1999, Stcrt. 1999, 75, zoals gewijzigd op 13 juli 2010, Stcrt. 2010, 12828 (Beleidsregels) blijkt dat het Uwv volstaat met terugbetaling van de te veel betaalde netto-uitkering indien de netto-uitkering wordt terugbetaald in hetzelfde belastingjaar als waarin de uitkering is ontvangen.
4.2.
De pas in hoger beroep voor het eerst naar voren gebrachte stelling dat appellante niet een dubbele uitkering heeft ontvangen mist feitelijke grondslag en wordt daarom verworpen.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat de Beleidsregels in strijd zijn met artikel 6 van het EVRM slaagt niet omdat de terugvordering niet een punitieve sanctie betreft maar een reparatoir karakter heeft.
4.4.
Naar aanleiding van de stelling van appellante dat de Beleidsregels in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol wordt het volgende overwogen. Vast staat dat appellante met ingang van 2 augustus 2010 een recht op WW-uitkering is toegekend. Een recht op
WW-uitkering valt onder de term ‘possessions’ in artikel 1 van het Eerste Protocol. Door het recht op WW-uitkering in te trekken per 14 februari 2011 en wat onverschuldigd is betaald terug te vorderen over de periode van 14 februari 2011 tot en met 28 oktober 2012 wordt appellante over die periode eigendom ontnomen. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daarbij moet allereerst worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen.
4.5.
De inbreuk op het eigendomsrecht van appellante is voorzien bij wet, namelijk artikel 36, eerste lid, van de WW. Deze eigendomsontneming heeft een legitieme doelstelling in het algemeen belang omdat met de terugvordering van hetgeen bruto onverschuldigd is betaald aan WW-uitkering over de periode van 14 februari 2011 tot en met 28 oktober 2012 een onrechtmatige toestand wordt hersteld. Niet gebleken is dat appellante door de inbreuk op haar eigendomsrecht een onevenredig zware last moet dragen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat appellante een bedrag van € 25,- per maand aflost aan het Uwv. Bovendien kan zij zich wenden tot de Belastingdienst met het verzoek eventueel teveel afgedragen belasting terug te krijgen. De conclusie is dat de in 4.1 vermelde Beleidsregels niet in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol.
4.6.
Met betrekking tot de toepassing van deze Beleidsregels dient voorop worden gesteld dat deze moeten worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Vast staat dat appellante het netto te veel betaalde bedrag aan WW-uitkering niet heeft terugbetaald in het belastingjaar waarin door haar te veel is ontvangen. Dit betekent dat het Uwv zijn beleid consistent heeft toegepast door de onverschuldigd betaalde WW-uitkering bruto van appellante terug te vorderen.
4.7.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) K. de Jong

UM