ECLI:NL:RBZWB:2023:2021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2015 en 21_2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WIA-toeslag en terugvordering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2023, wordt de zaak behandeld van eiseres die in beroep gaat tegen de verlaging van haar WIA-toeslag door het UWV. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het UWV, die de WIA-uitkering en de toeslag op basis van de Toeslagenwet (Tw) heeft herzien en teruggevorderd. Eiseres stelt dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van haar arbeidsongeschiktheidspensioen voor haar WIA-uitkering en dat de terugvordering onaanvaardbare sociale gevolgen heeft.

De rechtbank onderzoekt of het UWV op goede gronden heeft besloten om de toeslag te verlagen en of de terugvordering rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat het UWV de toeslag op de WIA-uitkering vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020 terecht heeft verlaagd en dat de terugvordering van de te veel betaalde toeslag ook gerechtvaardigd is. Eiseres heeft niet aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks haar medische en financiële omstandigheden. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond, wat betekent dat de besluiten van het UWV in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2015 en 21/2016 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. N. Wouters),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV, gemachtigde: mr. M. Reitsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de verlaging van de toeslag op de WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (Tw) vanaf 1 januari 2019, de daarmee samenhangende terugvordering en de verlaging van de toeslag vanaf 1 augustus 2020.
1.1.
Bij besluiten van 28 juli 2020 heeft het UWV respectievelijk de WIA-uitkering van eiseres over 2019 definitief vastgesteld (primaire besluit I), het recht op toeslag over 2019 herzien en deels teruggevorderd (primaire besluit II) en de toeslag op de WIA-uitkering vanaf 1 augustus 2020 verlaagd (primaire besluit III). Bij besluiten van
2 september 2020 (primaire besluit IV) en 4 september 2020 (primaire besluit V) heeft het UWV respectievelijk de toeslag op de WIA-uitkering vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 verlaagd en is het te hoog uitbetaalde bedrag aan toeslag teruggevorderd. Met de bestreden besluiten van 26 maart 2021 (bestreden besluit I) en 13 april 2021 (bestreden besluit II) op de bezwaren van eiseres is het UWV bij die besluiten gebleven. Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar waarnemend gemachtigde mr. R.S. Vriend en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft besloten om de toeslag op de WIA-uitkering vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020 te verlagen, of het UWV op goede gronden tot terugvordering is overgegaan en of het UWV op goede gronden de toeslag op de WIA-uitkering vanaf 1 augustus 2020 heeft verlaagd naar € 67,43 bruto per maand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Met het bestreden besluit I is het UWV, overeenkomstig het primaire besluit I, gebleven bij de berekening van de definitieve berekening van de WIA-uitkering van eiseres over 2019. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt de vastgestelde WIA-uitkering over 2019 daarom niet.
De beroepen
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Het UWV heeft eiseres van 11 juli 2011 tot 11 juni 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,97%. Vanaf
11 juni 2012 ontvangt eiseres een WGA-vervolguitkering op basis van 65,51% arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 9 november 2012 heeft het UWV eiseres een toeslag op de WIA-uitkering toegekend. Eiseres heeft het UWV op 9 maart 2015 doorgegeven dat zij vanaf 1 maart 2015 gedurende 15 uur per week als zelfstandige werkt. Het UWV heeft eiseres bericht dat de WIA-uitkering vanaf 1 april 2015 als voorschot wordt betaald en dat de definitieve uitkering later wordt vastgesteld. Bij besluiten van 17 juli 2019 heeft het UWV eiseres bericht dat het voorschot op de WIA-uitkering en de toeslag overeenkomt met de definitieve WIA-uitkering over 2018.
Eiseres ontving over mei 2019 een pensioenuitkering van de Stichting Pensioenfonds Notariaat (notariaat) en vanaf juli 2019 ontvangt zij van Stichting Pensioenfonds ABP (ABP) een arbeidsongeschiktheidspensioen. Op 28 juli 2020 heeft het UWV de primaire besluiten I, II en III genomen. Op grond van het primaire besluit I heeft het UWV de WIA-uitkering over 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 definitief overeenkomstig de betaalde voorschotten vastgesteld. In het primaire besluit II heeft het UWV vastgesteld dat eiseres over 2019 € 1.616,66 bruto te veel aan toeslag heeft ontvangen en dat zij dit terug moet betalen. Het primaire besluit III bepaalt dat de toeslag op de WIA-uitkering vanaf
1 augustus 2020 wordt verlaagd naar € 67,43 bruto per maand. Het UWV heeft in het primaire besluit IV het recht op toeslag van 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 met in totaal € 2.004,03 bruto verlaagd en in het primaire besluit V is dat bedrag teruggevorderd. Eiseres heeft tegen alle primaire besluiten bezwaar gemaakt. Het UWV heeft in de bestreden besluiten de primaire besluiten I tot en met V gehandhaafd.
Heeft het UWV op goede gronden besloten om de toeslag op de WIA-uitkering van
1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020 te verlagen, het te veel betaalde bedrag aan toeslag terug te vorderen en de toeslag vanaf 1 augustus 2020 te verlagen naar € 67,43 bruto per maand?
4. Eiseres voert aan dat zij, voorafgaand aan het nieuwsbericht van het ABP van 19 juni 2019, niet wist dat zij in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidspensioen en dat zij begrepen heeft dat dit pensioen geen gevolgen heeft voor haar WIA-uitkering. Eiseres is beperkt door hersenletsel en het chronisch vermoeidheidssyndroom en zij ontvangt als alleenstaande moeder met twee jonge kinderen nu minder inkomen dan voor de toekenning van de pensioenuitkering (onder meer omdat de hoogte van de zorg- en huurtoeslag is aangepast) en de terugvordering heeft ook sociale gevolgen. Volgens eiseres had het UWV, vanwege haar uitzonderlijke situatie, dienen af te zien van de terugvordering.
4.1
Het UWV verwijst in het verweerschrift naar de door eiseres ontvangen pensioenuitkeringen. De pensioenuitkering is op grond van artikel 2:4, eerste lid, sub m, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Aib) van invloed op de hoogte van de toeslag op de WIA-uitkering en dat had eiseres ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Eiseres is in meerdere besluiten gewezen op de inlichtingenplicht. De aard van de toeslag op de WIA-uitkering is een aanvulling van het inkomen tot aan het sociaal minimum. Het UWV is verplicht om de te veel betaalde toeslag terug te vorderen, er doet zich geen dringende reden voor om van herziening en terugvordering af te zien en bij de invordering wordt rekening gehouden met de financiële situatie van eiseres. Het UWV handhaaft de herziene hoogte van de toeslag vanaf 1 augustus 2020.
4.2
Het besluit tot het herzien en terugvorderen van toeslag is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan in beginsel op het UWV. Dit betekent dat het UWV de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen [1] .
4.3
Eiseres betwist dat het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP als inkomen wordt beschouwd in het kader van de Toeslagenwet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de pensioenuitkering van het UWV op goede gronden gekwalificeerd als ‘overig inkomen’ in de zin van artikel 2:4, eerste lid, sub m, van het Aib. De rechtbank leidt uit de toelichting op het Aib af dat de wetgever onder ‘overig inkomen’ al het inkomen verstaat dat naast de uitkering wordt ontvangen. De toelichting geeft verder aan dat ook uitkeringen op grond van particuliere verzekeringen – die zijn afgesloten in het kader van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst en naar aard en strekking overeenkomen met de in artikel 2:4, eerste lid, Aib genoemde uitkering – onder ‘overig inkomen’ vallen. Bovendien geldt naar vaste rechtspraak [2] dat het UWV mag uitgaan van de polisadministratie waarin de pensioenuitkeringen van mei 2019 en vanaf 1 juli 2019 zijn verantwoord. Het UWV heeft de pensioenuitkering van het ABP daarnaast in mindering gebracht op de toeslag die eiseres ontvangt om haar inkomen tot het sociaal minimum aan te vullen; de herziening heeft geen invloed op de WGA-vervolguitkering van eiseres. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het gegeven dat eiseres in maart 2020 een nabetaling van € 29.621,24 bruto van het ABP heeft ontvangen, terwijl de terugvordering over die maand beperkt is gebleven tot enkel de ontvangen toeslag. Deze grond slaagt niet.
4.4
Eiseres is als ontvanger van een toeslag op grond van artikel 12, eerste lid, van de Tw gehouden om alle feiten en omstandigheden – waarvan het duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op onder meer het recht op en de hoogte van de toeslag – aan het UWV te melden (inlichtingenplicht). Als eiseres de inlichtingenplicht niet nakomt, moet het UWV de toeslag op grond van artikel 11a, eerste lid, sub a, van de Tw herzien als eiseres door het schenden van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag heeft ontvangen. De inlichtingplicht geldt evenwel niet als het feiten en omstandigheden betreft die het UWV zelf kan vaststellen. Het gaat dan, volgens artikel 4a, eerste lid, van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht, om een adreswijziging of gegevens over het verblijfsrecht van een vreemdeling. De omstandigheid dat eiseres ook een pensioenuitkering ontvangt, valt hier dus niet onder.
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het UWV een toeslag aan eiseres toegekend. In het besluit is opgenomen dat eiseres alle wijzigingen in haar situatie binnen één week aan het UWV moet doorgeven. In de besluiten van 13 maart 2015 en 13 augustus 2015 is eiseres (voor de toeslag) opnieuw op de inlichtingenplicht gewezen. Tussen partijen is niet in geding dat eiseres de toekenning van de pensioenuitkering van het notariaat en het ABP niet aan het UWV heeft doorgegeven en eiseres heeft geen gronden tegen de berekening van de herziene toeslag aangevoerd. Het UWV heeft voldaan aan de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. Voor zover eiseres in een of meer brieven of besluiten niet expliciet op de inlichtingenplicht is gewezen, baat dit haar niet. De inlichtingenplicht is objectief geformuleerd. De grond over de informatievoorziening over de inlichtingenplicht treft dan ook geen doel. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres de omvang van de terugvordering zelf niet betwist heeft en de rechtbank is niet gebleken dat de terugvordering verkeerd is berekend.
4.5
Het UWV kan besluiten om van herziening en terugvordering af te zien als er sprake is van een dringende reden. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] volgt dat alleen van een dringende reden sprake is als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor eiseres. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzondere en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De door eiseres aangevoerde medische en financiële omstandigheden kwalificeert de rechtbank niet als dergelijke bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier volgt dat eiseres, ondanks de aangevoerde medische omstandigheden, meerdere malen wijzigingen aan het UWV heeft doorgegeven. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de ontvangen pensioenuitkering van het notariaat en het arbeidsongeschiktheidspensioen van het APB niet had kunnen doorgeven.
Voor wat betreft de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering heeft eiseres ter zitting toegelicht dat het arbeidsongeschiktheidspensioen voor de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding is geweest om de toeslagen opnieuw te berekenen, hetgeen tot een terugvordering van de Belastingdienst/Toeslagen heeft geleid. Ook speelt de onderhavige terugvordering van het UWV. De rechtbank begrijpt dat de samenloop van beide terugvorderingen en de verlaagde toeslagen bij eiseres voor financiële druk zorgen, maar ziet hierin geen aanleiding om het beroep op een dringende reden voor de terugvordering van het UWV te honoreren. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de gevolgen van een terugvordering zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Eiseres heeft als schuldenaar bescherming, omdat het door het UWV in te houden bedrag gereguleerd is. Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het UWV bepaald dat eiseres voorlopig niet in staat is de terugvordering terug te betalen en ter zitting is bevestigd dat dit nog steeds het geval is.
4.6
De beroepsgronden van eiseres tegen de herziening en terugvordering slagen niet. Het UWV is op goede gronden overgegaan tot herziening en terugvordering van de toeslag over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020. Het UWV heeft ter zitting gewezen op de mogelijkheid voor eiseres om – drie jaar na de vaststelling, dat zij de terugvordering niet kan terugbetalen – een verzoek om kwijtschelding van de resterende terugvordering in te dienen.
4.7
Met betrekking tot de verlaging van de toeslag vanaf 1 augustus 2020 heeft eiseres geen gronden aangevoerd waaruit volgt dat het UWV de toeslag verkeerd heeft berekend. De rechtbank is evenmin gebleken dat de hoogte van de toeslag verkeerd is berekend. Het UWV heeft dan ook op goede gronden de toeslag vanaf 1 augustus 2020 verlaagd naar
€ 67,43 bruto per maand. De blote stelling dat de verlaging niet had moeten plaatsvinden treft geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de herziening van de toeslag van
1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020, de daarmee samenhangende terugvordering en de verlaging van de toeslag vanaf 1 augustus 2020 in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2023 door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet (Tw)
Artikel 2, tweede lid, sub a en b ten eerste [4] :
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag (…) een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op een loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1e. indien hij 21 jaar of ouder is: € 56,57.
Artikel 6, eerste lid, sub b en tweede lid:
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Artikel 8, tweede lid:
Voor de persoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, bij de leeftijd van die persoon genoemd bedrag en het inkomen per dag.
Artikel 11a, eerste lid, sub a en tweede lid:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag (…), herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit (…):
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12, eerste lid:
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag (…), zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 20, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid:
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a (…) onverschuldigd is
betaald (…), wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betaling heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom in één keer aflost.
4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Algemeen inkomstenbesluit socialezekerheidswetten (AIB)
Artikel 2:4, eerste lid, sub m:
1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
m. een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de Loonbelasting 1964 (…);
Regeling uitzondering inlichtingenplicht (regeling inlichtingenplicht)
Artikel 4a, eerste lid:
De inlichtingenplicht van degene die aanspraak maakt op toeslag (…), bedoeld in artikel 12 van de Toeslagenwet, geldt niet ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van:
a. een adreswijziging als bedoeld in artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen;
b. gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling (…).
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (beleidsregels)
Artikel 3, tweede lid:
2. Indien als gevolg van (…) het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting (…) tot een te hoog bedrag uitkering is vertrekt, wordt de uitkering (…) herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn (…) herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. (…)

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:470.
2.Bijvoorbeeld CRvB 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, CRvB 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3172 en CRvB 14 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3132.
3.Bijvoorbeeld CRvB 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3710.
4.Geldend op 1 augustus 2020.