ECLI:NL:RBZWB:2023:20

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2499
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de korpschef van politie om toestemming te verlenen voor beveiligingswerkzaamheden beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.G.N.M. van Caam, had eerder een strafbeschikking voor bedreiging ontvangen, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank behandelt de feiten en het wettelijk kader, waarbij de korpschef op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) de toestemming kan onthouden indien de aanvrager niet over de benodigde betrouwbaarheid beschikt. De rechtbank oordeelt dat de korpschef terecht heeft geweigerd, gezien de ernst van het delict en de implicaties voor de beveiligingsbranche. Eiser had aangevoerd dat zijn gedrag niet representatief was voor zijn karakter en dat hij nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank concludeert echter dat de korpschef de terugkijktermijn van vier jaar mocht hanteren en dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij over de benodigde betrouwbaarheid beschikt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst op de mogelijkheid voor eiser om in de toekomst opnieuw een aanvraag in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,gemachtigde: mr. W.G.N.M. van Caam,

en

De korpschef van politie (de korpschef).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het weigeren van toestemming om voor de Nederlandse Veiligheidsgroep beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten. In de beslissing op bezwaar van 1 april 2022 (bestreden besluit) is de korpschef bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens de korpschef: mr. M. van de Vall.
Op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat uit onderzoek was gebleken dat eiser op 18 oktober 2022 op de rechtbank aanwezig was en ten onrechte niet tot de zitting is toegelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. De korpschef is – na een voorafgaand bericht van verhindering – niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Feiten

Op 15 februari 2021 is aan eiser een strafbeschikking opgelegd voor bedreiging, inhoudende een geldboete van 200 euro. Eiser heeft die boete voldaan.
De korpschef ontving op 12 november 2021 een aanvraag van de [naam bedrijf] voor toestemming om eiser voor dat bedrijf beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Bij brief van 23 november 2021 heeft de korpschef eiser medegedeeld dat hij voornemens was om deze toestemming te onthouden, vanwege de opgelegde strafbeschikking. Eiser en de [naam bedrijf] hebben daar een zienswijze over kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 24 december 2021 heeft de korpschef de toestemming onthouden. Eiser heeft daar op 2 februari 2022 bezwaar tegen gemaakt. Bij bestreden besluit is dat bezwaar ongegrond verklaard.
Op 13 mei 2022 heeft eiser daar beroep tegen ingesteld.

2. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. Beoordeling

3.1
Toestemming voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie wordt op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) onthouden, indien die persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [1] Gelet op die bewoordingen heeft artikel 7, vierde lid, van de Wpbr een imperatief karakter. De korpschef is verplicht om de toestemming te onthouden, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden dat een persoon niet beschikt over die bekwaamheid en betrouwbaarheid. Bij deze beoordeling bestaat – afgezien van de vraag of de hardheidsclausule kan worden toegepast – geen ruimte voor een belangenafweging.
Betrouwbaarheid
3.2
De korpschef heeft wél beoordelingsruimte bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is in de zin van deze bepaling.
3.3
In paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: beleidsregels) heeft de korpschef uitgewerkt wanneer iemand niet bekwaam en/of niet betrouwbaar is. Daar staat dat iemand onder andere niet betrouwbaar wordt geacht, als diegene voorafgaande aan het moment van toetsing, dat wil zeggen de aanvraag, minder dan vier jaar geleden is veroordeeld omdat hij een misdrijf heeft gepleegd, waarbij een geldboete is opgelegd. Een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, wordt gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak. Dit wordt de terugkijktermijn genoemd.
3.4
Partijen zijn het erover eens dat aan eiser in de periode van vier jaar voorafgaand aan het moment van de aanvraag (12 november 2021) door middel van een strafbeschikking een boete is opgelegd voor het plegen van een misdrijf (bedreiging [2] ).
3.5
Eiser heeft gesteld dat dit incident niks zegt over zijn persoonlijkheid en dat hij nooit eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. De korpschef geeft een gewicht aan het door eiser gepleegde strafbare feit dat daar volgens hem niet aan zit.
De rechtbank acht de nadere invulling van het begrip ‘betrouwbaarheid’ in de Beleidsregels echter niet onredelijk, omdat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat – gelet op de aard van deze branche – hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. [3]
3.6
Gelet op het voorgaande heeft de korpschef in beginsel redelijkerwijs mogen aannemen dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
Hardheidsclausule
3.7
In de beleidsregels [4] staat een hardheidsclausule opgenomen, inhoudende dat van de termijn van vier jaar kan worden afgeweken als toepassing daarvan voor de betreffende persoon onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang, gelet op:
  • de aard van het strafbare feit,
  • de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd,
  • de geringe kans op recidive,
  • recente persoonlijke ontwikkelingen.
3.8
Tussen partijen is in geschil of de korpschef heeft kunnen besluiten om niet af te wijken van de terugkijktermijn.
3.9
Ter zitting heeft eiser ten aanzien van de hardheidsclausule primair vooropgesteld dat de betrouwbaarheid in het kader van de hardheidsclausule niet opnieuw wordt beoordeeld. Wanneer iemand wordt veroordeeld voor een misdrijf staat volgens het beleid vast dat iemand objectief onbetrouwbaar is én kan de hardheidsclausule niet meer worden toegepast. De hardheidsclausule kan door de korpschef alleen gehanteerd worden om de terugkijktermijn te verkorten. Dat gebeurt niet op grond van de betrouwbaarheid, maar op grond van de aard van het strafbare feit, de omstandigheden van het geval en de recidive kans. Gelet daarop heeft de hardheidsclausule volgens eiser geen enkele betekenis.
Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat de korpschef had moeten afwijken van de terugkijktermijn van vier jaar, omdat toepassing van die termijn – gelet op de hierna genoemde en in samenhang bekeken omstandigheden – een voor eiser onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang. Als gevolg van de beslissing kan hij gedurende een aantal jaar niet werken als beveiligingsmedewerker, terwijl hij geen andere scholing heeft. De korpschef geeft een gewicht aan het door eiser gepleegde strafbare feit dat daar niet aan zit, waardoor de korpschef de aard van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd niet op de juiste waarde heeft geschat. De bedreiging via whatsapp is het equivalent van een gewone mondelinge woordenwisseling, geuit in boosheid en frustratie en geprovoceerd door een oneerlijke verkoper. Het is niet een weloverdachte bewuste bedreiging geweest en er was geen enkele intentie om het dreigement ten uitvoer te brengen. Dit incident zegt niks over de persoonlijkheid van eiser. Ter zitting heeft eiser duidelijk toegelicht dat hij inziet dat zijn handelswijze verkeerd was, dat hij veel spijt heeft van dit incident en dat het een wijze les voor hem is geweest. De kans op recidive is volgens eiser ook zeer gering te achten. Eiser heeft niks op zijn kerfstok en er is geen enkele andere grond dan dit incident om aan zijn betrouwbaarheid te twijfelen. Volgens eiser is ook van belang dat de werkgever zeer tevreden is over hem en dat hij een vaste baan krijgt als hij toestemming krijgt. Eiser leeft nu van spaargeld en leent geld van zijn moeder. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de korpschef voornoemde omstandigheden in zijn besluitvorming heeft meegewogen.
3.1
De korpschef heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen reden gezien om af te wijken van de terugkijktermijn van vier jaar. Volgens de korpschef wordt bij de beoordeling of toepassing kan worden gegeven aan de hardheidsclausule – met inachtneming van de in het beleid genoemde punten – beoordeeld of iemand toch betrouwbaar kan worden geacht.
3.11
De rechtbank stelt voorop dat uit het imperatieve karakter van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr volgens de ABRvS volgt dat toepassing van die hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. Het is aan degene die een beroep doet op de hardheidsclausule om omstandigheden aan te voeren op grond waarvan voldoende aannemelijk kan worden geacht dat hij tóch beschikt over de benodigde betrouwbaarheid voor de te verrichten werkzaamheden. [5]
Uit die jurisprudentie leidt de rechtbank af dat bij de beoordeling of de hardheidsclausule kan worden toegepast wel degelijk – met inachtneming van de in het beleid genoemde punten – wordt beoordeeld door de korpschef of de betrokkene alsnog betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet, dat die betrouwbaarheid niet opnieuw kan worden beoordeeld in het kader van de hardheidsclausule en dat de hardheidsclausule daarom geen betekenis zou hebben.
3.12
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef binnen de beleidsregels heeft mogen vasthouden aan de terugkijktermijn van vier jaar, omdat eiser met de door hem genoemde omstandigheden niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij tóch beschikt over de benodigde betrouwbaarheid voor de te verrichten werkzaamheden. De rechtbank heeft daarbij het volgende in acht genomen.
In dit geval is sprake van een incident in de privésfeer. Dergelijke incidenten mogen volgens vaste rechtspraak van de ABRvS bij de beoordeling worden betrokken als deze zich naar hun aard niet verdragen met beveiligingswerkzaamheden. Het functioneren in de privésfeer mag voor de korpschef een indicatie zijn voor het algehele functioneren. [6]
Wat de aard van het misdrijf betreft is de rechtbank met de korpschef van oordeel dat het delict bedreiging ernstig is en zonder meer rechtvaardigt dat de korpschef in het algemeen een terugkijktermijn van vier jaar hanteert. Door het plegen van het feit heeft eiser het veiligheidsgevoel van een ander in gevaar gebracht, terwijl het bewaken van de veiligheid van personen juist één van de kernwaarden is in de beveiligingsbranche. De korpschef schrijft in het bestreden besluit terecht dat niet bekend was bij het slachtoffer dat eiser niet de intentie had gehad om de bedreiging daadwerkelijk uit te voeren. Daarnaast wordt van een beveiligingsmedewerker in hoge mate zelfbeheersing verwacht, juist omdat hij moet optreden in conflictsituaties. [7] In het bestreden besluit concludeert de korpschef daarom terecht dat de bedreiging niet gerechtvaardigd wordt doordat eiser zich opgelicht heeft gevoeld door de verkoper. Het delict bedreiging is daarom niet verenigbaar met beveiligingswerkzaamheden, ook niet als het slechts een enkele keer gebeurt.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de korpschef geen doorslaggevend belang heeft hoeven toekennen aan het feit dat eiser nooit eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. De enkele omstandigheid dat er geen andere veroordelingen zijn van een eerdere of latere datum is onvoldoende voor het oordeel dat de kans op recidive gering is. [8]
Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in het geheel geen andere werkzaamheden kan verrichten dan beveiligingswerkzaamheden. [9] Eiser heeft in de tussentijd ook werkzaamheden verricht als toezichthouder. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het verliezen van werk een voorzien en beoogd gevolg van de bevoegdheid van de korpschef tot intrekken van de toestemming is, waarmee de wetgever bij het opstellen van de wet dus al rekening heeft gehouden.
De rechtbank begrijpt wat de belangen van eiser zijn bij het verkrijgen van toestemming, maar alles afwegend heeft de korpschef bij de toepassing van de beleidsregels voor de invulling van het criterium van de betrouwbaarheid meer belang mogen hechten aan het algemene belang dat voor de beveiligingsbranche geldt.
De conclusie van de rechtbank is dat de korpschef de terugkijktermijn van vier jaar heeft mogen hanteren. Dat betekent dat de korpschef redelijkerwijs tot het oordeel mocht komen dat eiser niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is om als beveiliger te werken. De korpschef heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming te weigeren.
3.13
De rechtbank voegt daar ten overvloede aan toe dat de korpschef op zitting heeft toegelicht dat het eiser vrij staat om in de loop van de vierjaartermijn opnieuw een aanvraag in te (laten) dienen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De korpschef zal dan op basis van de omstandigheden van dat specifieke moment opnieuw beoordelen – met inachtneming van de in het beleid genoemde punten – of van de terugkijktermijn kan worden afgeweken. Wanneer eiser in de tussentijd een positieve persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt zou dat tijdsverloop er volgens de korpschef wellicht toe kunnen leiden dat de recidivekans gering wordt geacht en zou dat wellicht reden kunnen zijn om de terugkijktermijn te verkorten.
4. Conclusie
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
4.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 2 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)
Artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wpbr
In deze wet wordt verstaan onder beveiligingswerkzaamheden: het bewaken van de veiligheid van personen en goederen of het waken tegen verstoring van de orde en rust op terreinen en in gebouwen.
Artikel 7, tweede lid, van de Wpbr
Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr
De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.1
Toestemming personeel
In artikel 7 van de wet is opgenomen dat een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau geen personen te werk mag stellen voordat voor deze personen toestemming is verkregen van de korpschef.
In de praktijk zal de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau zich voor de toestemming moeten wenden tot de politiechef in de regionale eenheid waar de organisatie of het bureau is gevestigd, daar deze bevoegdheid door de korpschef aan de politiechefs van de regionale eenheden is gemandateerd. Bij de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een daarvoor bestemd aanvraagformulier en worden de in het formulier genoemde gegevens en bescheiden overgelegd.
Toestemming is vereist voor al het personeel van een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau en dus niet uitsluitend voor het personeel dat beveiligings- of recherchewerkzaamheden verricht.
De toestemming wordt door de korpschef onthouden als de betrokkene niet beschikt over de betrouwbaarheid en bekwaamheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. De toestemming wordt verleend voor een periode van drie jaar. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kan ervoor gekozen worden de toestemming voor een kortere duur dan drie jaren te verlenen.
3.3
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Verlenging terugkijktermijn
Wanneer de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf heeft ondergaan wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de termijn bestaat uit in totaal vier dan wel acht jaren, waarin geen sprake is geweest van een vrijheidsbenemende straf. De betrokkene heeft immers gedurende de duur van de vrijheidsbenemende straf niet kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen.
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Hoger beroep
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
Buitenlandse veroordelingen
Een veroordeling in het buitenland, wegens overtreding van een aldaar geldende strafbepaling, wordt gelijk gesteld met een veroordeling in Nederland voor zover het feit ook in Nederland strafbaar is gesteld.
Afwijking termijnen
De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Andere rechterlijke uitspraken dan veroordelingen
Met betrekking tot rechterlijke uitspraken die niet tot een veroordeling hebben geleid, kan gedacht worden aan zaken waarbij het tot een vrijspraak is gekomen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Die situatie zal in het algemeen minder snel aanknopingspunten bieden om een toestemming te weigeren. Een vrijspraak wil echter niet zonder meer zeggen dat de verdachte het feit niet heeft gepleegd, maar dat de rechter niet voldoende bewezen acht dat de verdachte het feit gepleegd heeft. De korpschef kan in bepaalde gevallen ook na een vrijspraak nog altijd reden hebben om de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd niet betrouwbaar te achten. In het algemeen is het wel zo dat een vrijspraak extra zware eisen zal stellen aan de motivering van de weigering van de toestemming.

Voetnoten

1.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
2.Artikel 285, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.ABRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564, r.o. 4; ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:403, r.o. 6 en ABRvS 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:30, r.o. 4.1.
4.Paragraaf 3.3 van de Beleidsregels.
5.ABRvS 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2113, r.o. 3.2.
6.ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2750, r.o. 3.3.
7.ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2750, r.o. 3.3.
8.ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2750, r.o. 3.3.
9.ABRvS 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225, r.o. 4.1.