202002534/1/A3.
Datum uitspraak: 3 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2020 in zaak nr. 19/4294 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de korpschef de door [bedrijf] gevraagde toestemming om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten geweigerd.
Bij besluit van 25 september 2019 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2020, waar [appellant], door middel van een videoverbinding bijgestaan door mr. C.A. Chanier, advocaat te Utrecht, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Maas, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [bedrijf] is een beveiligingsbedrijf. Zij heeft de korpschef op 6 mei 2019 op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) verzocht toestemming te verlenen om [appellant] als beveiliger te werk te stellen.
De korpschef heeft het verzoek afgewezen, omdat volgens hem [appellant] niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [appellant] is op 11 augustus 2018 aangehouden in verband met rijden onder invloed van alcohol. Daarop is hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor vier maanden en heeft hij een geldboete van € 300,- moeten betalen. Daarnaast is [appellant] op 18 maart 2019 door de politierechter veroordeeld, omdat hij op 7 december 2018 zonder rijbewijs een voertuig heeft bestuurd, tot één week gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en 20 uur taakstraf, subsidiair tien dagen hechtenis. Er bestaat naar het oordeel van de korpschef geen aanleiding om met toepassing van de in paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: Beleidsregels) opgenomen hardheidsclausule de toestemming alsnog te verlenen, omdat de misdrijven er blijk van geven dat [appellant] rechtsregels naast zich neerlegt en dat beschouwd wordt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Daarbij is ook de kans op recidive in onvoldoende mate afgenomen, omdat [appellant] in een relatief korte periode twee misdrijven heeft begaan, aldus de korpschef. De rechtbank heeft het besluit van 25 september 2019 rechtmatig geacht.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule. De omstandigheden waaronder hij het misdrijf van 7 december 2018 heeft gepleegd zijn relevant, waarbij hij ter zitting op de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2806, heeft gewezen. Hij zat in de auto als bijrijder bij zijn broer die de auto bestuurde. Zijn broer had de auto geparkeerd op het trottoir om snel iets in een winkel te halen. De auto stond ongelukkig geparkeerd waardoor de weg werd geblokkeerd. Hij voelde zich daarom genoodzaakt om de auto te verplaatsen. Deze verklaring is ook opgenomen in het proces-verbaal dat naar aanleiding van zijn aanhouding is opgemaakt. Ten aanzien van het rijden onder invloed op 11 augustus 2018 is van belang dat hij recentelijk een bedrijf als drankbezorger was gestart. Die avond had hij vrij en waren er vrienden bij hem op bezoek, waarbij ook alcohol werd gedronken. Op het laatste moment belde de dienst hebbende bezorger af en moest hij zelf drank bezorgen. Hij heeft dit gedaan, maar heeft daar wel spijt van. Hij realiseert zich ook dat dit niet goed is te praten, maar wijst er wel op dat in beide zaken geen reclasseringsrapport is aangevraagd door de officier van justitie. Dat is een indicatie dat de officier van justitie op basis van de stukken van mening is dat reclasseringstoezicht niet nodig is. Hij is ook niet meer de fout in gegaan. Daarom moet er rekening worden gehouden met het tijdsverloop. Verder is ook van belang dat hij de taakstraf voor het rijden zonder rijbewijs positief heeft afgerond. In de tussentijd heeft hij opnieuw zijn rijbewijs gehaald. Ook is van belang dat de twee misdrijven delicten zijn op grond van de Wegenverkeerswet. Voor de functie waarvoor hij toestemming nodig heeft, heeft hij geen rijbewijs nodig. Tot slot is van belang dat hij een kind heeft van achttien maanden, nog inwoont bij zijn ouders en alleen een beveiligingsdiploma heeft. Het is van groot belang dat hij geld verdient en daarmee zijn gezin kan onderhouden, aldus [appellant]. Het wettelijk kader
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
4. De korpschef kan, gelet op paragraaf 3.3 van de Beleidsregels, toepassing aan de hardheidsclausule geven als, gelet op de aard van het strafbare feit, omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang. In dat geval kan de korpschef een kortere termijn hanteren dan die is genoemd onder ad a. van paragraaf 3.3 van de Beleidsregels. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit uitspraken van de Afdeling, bijvoorbeeld uit de uitspraak van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1351, dat uit het imperatieve karakter van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr volgt dat toepassing van de hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. Dit brengt mee dat geen ruimte is voor toepassing van de hardheidsclausule nadat is vastgesteld dat de betrokkene niet voldoende betrouwbaar is, als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Beleidsregels. 4.1. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1871, blijkt, worden aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Omdat [appellant] in korte tijd twee misdrijven heeft gepleegd, heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij twijfels heeft over de betrouwbaarheid en integriteit van [appellant]. Het rijden onder invloed van alcohol en het besturen van een voertuig zonder rijbewijs zijn tamelijk ernstige aantastingen van de rechtsorde. [appellant] heeft erkend dat het rijden onder invloed onverstandig was. Daarnaast had [appellant] moeten weten dat, omdat zijn rijbewijs was ingevorderd, hij geen voertuigen mocht besturen. Dat een auto ongelukkig geparkeerd stond, betekent niet dat hij daarom wel de auto mocht besturen. Dit geeft er blijk van dat [appellant] de rechtsregels naast zich neerlegt. De uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020 kan hem daarom niet helpen. Weliswaar kan het tijdsverloop tussen het laatste contact met justitie en het moment van de aanvraag relevant zijn, maar in dit geval zijn de twee misdrijven kort na elkaar gepleegd en is het tijdsverloop tussen het laatste contact met justitie op 7 december 2018 en de aanvraag op 6 mei 2019 te kort om te kunnen stellen dat de kans op recidive in voldoende mate is afgenomen. Daarvoor moet [appellant] over een langere periode laten zien dat hij niet opnieuw in contact komt met justitie. Dat [appellant] voor de beveiligingswerkzaamheden geen voertuig hoeft te besturen, betekent niet dat de korpschef wel de toestemming had moeten verlenen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de korpschef geen twijfels hoefde te hebben over zijn betrouwbaarheid en integriteit. Dat betekent dat de korpschef terecht, gelet op het imperatieve karakter van artikel 7, vierde lid, van de Wbpr, geen toepassing aan de hardheidsclausule heeft gegeven. Al hetgeen [appellant] daaromtrent verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Ten overvloede merkt de Afdeling nog op dat het niet toepassen van de hardheidsclausule in dit geval niet tot een bijzondere hardheid leidt. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat hij al twee jaar geen werk heeft. Hij heeft wel geprobeerd om bij verschillende bedrijven te werken, maar kwam telkens tot de conclusie dat dit werk niet bij hem paste. De gevolgen daarvan moeten dan ook voor zijn eigen rekening komen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het geheel geen andere werkzaamheden kan verrichten dan beveiligingswerkzaamheden. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2021
176-857.
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. […]
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het [..] tweede […] lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. […]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
[…]
Afwijking termijnen
De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.