ECLI:NL:RBZWB:2023:160
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Versnelde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de Belastingdienst inzake ambtshalve vermindering conserverende aanslag inkomstenbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 januari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld dat is ingesteld omdat de inspecteur van de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op een verzoek om ambtshalve vermindering van een conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2013. De belanghebbende had op 17 januari 2022 een brief gestuurd naar de inspecteur, waarin hij verzocht om een beslissing op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet binnen de wettelijk vereiste termijn van acht weken heeft beslist, wat aanleiding geeft voor de rechtbank om het beroep kennelijk gegrond te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat de brief van de belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift, maar als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur had uiterlijk op 14 maart 2022 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank overweegt dat de belanghebbende de inspecteur op 12 augustus 2022 in gebreke heeft gesteld, waarna hij op 18 oktober 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep niet onredelijk laat is ingesteld.
De rechtbank wijst erop dat het verzoek om ambtshalve vermindering te laat is ingediend, aangezien de vijfjaarstermijn voor het indienen van een dergelijk verzoek op 31 december 2018 is verstreken. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de belanghebbende eerder bezwaar heeft kunnen maken en dat ook heeft gedaan. De rechtbank besluit dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, maar verklaart het beroep gegrond vanwege het niet tijdig beslissen door de inspecteur. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af. Tevens wordt de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden.