ECLI:NL:RBZWB:2024:769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
BRE23_2502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-tijdig beslissen in belastingzaak met conserverende aanslag

Op 9 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een conserverende aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, die aan de belanghebbende was opgelegd op 16 januari 2017. De rechtbank had eerder, op 17 juli 2023, het beroep van de belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de eerdere beslissing terecht was, omdat de brief van de belanghebbende niet als bezwaar kon worden aangemerkt, gezien er al eerder bezwaar was gemaakt tegen de conserverende aanslag. De rechtbank merkte op dat de conserverende aanslag inmiddels volledig was kwijtgescholden, waardoor er geen belang meer was bij een oordeel over de aanslag. De verzetrechter stelde vast dat de belanghebbende geen gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , domicilie kiezende te [plaats] , belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 17 juli 2023, verzonden op 21 juli 2023.

Behandeling van het verzet

1. Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep niet tijdig beslissen van belanghebbende met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Bij brief van 8 augustus 2023 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft daarbij niet verzocht op het verzet te worden gehoord.

Feiten aangaande het verzet

2. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 januari 2017 een conserverende aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 ( [aanslagnummer] P.36.01, hierna: de conserverende aanslag) opgelegd. In het verleden heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld (BRE 17/1477). [1] Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Naar aanleiding van die uitspraak heeft de inspecteur met dagtekening 30 juni 2018 de conserverende aanslag verminderd.
2.1.
Bij brief met dagtekening 2 januari 2023, gericht aan de Belastingdienst, heeft belanghebbende aangegeven wederom bezwaar te maken tegen de conserverende aanslag. In reactie op die brief heeft de inspecteur op 21 februari 2023 belanghebbende aangegeven de brief aan te merken als een verzoek om kwijtschelding nu de verjaringstermijn van de conserverende aanslag is verstreken. Met betrekking tot de conserverende aanslag heeft de inspecteur geen bezwaar aangenomen omdat over die conserverende aanslag reeds een rechterlijke uitspraak is gedaan. Ook heeft de inspecteur in het algemeen gereageerd op de vraag van belanghebbende over het al dan niet toepassen van de binnenlandse belastingplicht.
2.2.
Op 20 april 2023 heeft belanghebbende beroep ingediend, omdat volgens hem niet tijdig is beslist op zijn bezwaar van 2 januari 2023. Op 17 juli 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op dat beroep (BRE 23/2502).
2.3.
De rechtbank heeft in de beroepszaak (BRE 23/2502) uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de brief van belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een bezwaar, omdat belanghebbende al eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de conserverende aanslag, wat heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank (BRE 17/1477). Verder staat tegen de vermindering van de conserverende aanslag met dagtekening 30 juni 2018 als gevolg van die gerechtelijke uitspraak volgens de rechtbank geen bezwaar en beroep open. Daarnaast heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van 12 januari 2023, waarin het verzoek om ambtshalve vermindering van de conserverende aanslag is afgewezen (BRE 22/4862) [2] . Verder oordeelt de rechtbank dat het beroep niet tijdig beslissen met betrekking tot het bezwaar tegen de kwijtschelding van de conserverende aanslag eveneens niet-ontvankelijk is, omdat een beroep tegen het ongedaan maken van de kwijtschelding belanghebbende niet in een betere positie kan brengen.

Gronden van het verzet

3. Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat hij het er niet mee eens is dat in 2018 een nieuwe conserverende aanslag is gevolgd. Belanghebbende acht die nieuwe conserverende aanslag onwettig, omdat die volgens hem leidt tot dubbele (loon)belastingheffing. Dit is volgens hem het gevolg van een nieuwe wet, die maakt dat hij vanaf 2015 volledige loonheffing moet betalen. Hij kent die wet pas sinds 2020, terwijl als hij eerder van die wet had geweten, hij al in 2018 had gereageerd op de nieuwe conserverende aanslag.

Beoordeling van het verzet

4. De verzetrechter stelt voorop dat in deze verzetzaak alleen een beslissing kan worden genomen over de vraag of het beroep niet-tijdig beslissen terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Naar het oordeel van de verzetrechter is die beslissing juist. Belanghebbende heeft hiertegen ook geen gronden aangevoerd.
5. De verzetrechter zal hieronder ingaan op wat belanghebbende in zijn verzetschrift heeft aangevoerd.
5.1.
Belanghebbende heeft op 18 april 2023 een beroep niet tijdig beslissen ingediend, omdat volgens hem op zijn brief van 2 januari 2023 weliswaar is gereageerd, maar niet op alle volgens belanghebbende relevante punten antwoord is gegeven. Belanghebbende lijkt te vinden dat (1) een beslissing uit is gebleven op het punt van de onwettigheid van de conserverende aanslag, die is opgelegd op 3 juli 2018 en (2) er ten onrechte niet is beslist op zijn verzoek tot behandeling als ingezetene van Nederland.
Met betrekking tot het eerste punt gaat belanghebbende er vanuit dat in 2018 een nieuwe conserverende aanslag is opgelegd. Dat is niet zo. Er is geen nieuwe conserverende aanslag opgelegd in 2018. Wel is in dat jaar de conserverende aanslag, die in 2013 is opgelegd, verminderd naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank (BRE 17/1477). Tegen de conserverende aanslag staat geen bezwaar en beroep meer open.
Verder is van belang dat de conserverende aanslag inmiddels volledig is kwijtgescholden (zie brief van de ontvanger van 19 april 2023). Dat betekent dat de conserverende aanslag niet meer betaald hoeft te worden. Er bestaat dus ook geen belang meer bij een oordeel over de conserverende aanslag.
Belanghebbende lijkt in de veronderstelling te zijn dat er dubbel loonbelasting wordt geheven. Daarmee lijkt ook het door belanghebbende als tweede opgeworpen punt over de behandeling als ingezetene van Nederland, samen te hangen. Als belanghebbende een rechterlijk oordeel wil over die vraag, dan is deze verzetprocedure daarvoor niet de juiste route. Voor het geval belanghebbende zijn belastingplicht in Nederland voor de inkomstenbelasting aan de orde wil stellen, verwijst de rechtbank naar hetgeen de inspecteur daarover in zijn verweerschrift van 14 november 2022, onderdeel 7.4. heeft geschreven. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de wettelijke mogelijkheden om tegen de inhouding van loonheffing op te komen. Ten overvloede overweegt de rechtbank (nogmaals) dat de conserverende aanslag volledig is kwijtgescholden, zodat die aanslag niet (langer) bijdraagt aan de eventuele aanwezigheid van dubbele belastingheffing.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, verzetrechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?