Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
Bestuurder niet meer in dienst van de Vennootschap is;
De meerderheid van de aandelen in de vennootschappen van de [verweerder] Groep voor 1 juli 2025 verkocht wordt aan een derde-partij, die niet gelieerd is met [verweerder] Groep;
Bestuurder is onderworpen aan een disciplinaire procedure en/of een verbetertraject dan wel indien de Bestuurder op non-actief gesteld is;
kan de Bestuurder aanspraak maken op een eenmalige beëindigingsvergoeding, bestaande uit de reguliere transitievergoeding voor de Bestuurder zoals gebaseerd op artikel 7:673 lid 2 BW en een aanvullende vergoeding welke samen niet hoger zijn dan een bedrag van € 264.229,56 bruto. Een eventuele billijke vergoeding, als bedoeld in de artikelen in boek 7 titel 10, en/of welke andere vergoeding dan ook, worden ieder dan wel gezamenlijk geacht in de genoemde Beëindigingsvergoeding begrepen te zijn, zodat deze niet separaat tot uitbetaling zal komen;
3.Het geschil
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] een billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) te betalen ad € 1.268.721,20 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] de contractuele ontslagvergoeding te betalen ad € 98.546,16 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] de STI bonus te betalen ad € 60.552,61 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen STI bonus, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] de LTI bonus te betalen ad € 196.105,23 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen LTI bonus, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van de eindafrekening, inclusief pro rata vakantietoeslag, pro rata eindejaarsuitkering, opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en opgebouwde maar niet-genoten roostervrije dagen ad € 193.559,07 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] te betalen de gemaakte advocaatkosten ex artikel 7:611 jo. 2:8 lid 1 BW ad € 16.843,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te vermeerderen met BTW en te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente aan [verzoeker] over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de 15e dag na dagtekening beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
- [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, alsmede de eventuele nakosten ad € 124,00.
4.De beoordeling
Kamerstukken II2013-2014, 33818, nr. 3, p. 44). Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, volgt dat vanaf de aanvang van het dienstverband op 1 juni 1997 tot de vergadering van de RvC op 15 april 2022 [verweerder] steeds positief was jegens [verzoeker] over zijn functioneren. Zij heeft tot 15 april 2022 geen kritiek geuit bij [verzoeker] over zijn wijze van communiceren of leidinggeven. In juli 2020 hebben [verweerder] en [verzoeker] nog afspraken gemaakt over hun intentie om het dienstverband vijf jaar voort te zetten. Op grond van die omstandigheden was er tot 15 april 2022 geen aanleiding voor [verzoeker] om te bedenken dat zijn communiceren of leidinggeven ontoelaatbaar was voor [verweerder] .
ernstigeen
duurzameverstoorde arbeidsverhouding. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid gelden beide criteria in beginsel nog steeds en komen zij tot uitdrukking in de formulering “zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” (
Kamerstukken II2013-2014, 33818, nr. 3, p. 46). De werkgever dient aan te tonen in welke mate de arbeidsrelatie is verstoord en dat deze niet meer is te herstellen. Voor de werkgever geldt daarbij dat deze zich moet hebben ingespannen om de arbeidsverhouding te verbeteren.
Kamerstukken I2018-2019, 35 074, nr. 9, p. 59). De cumulatiegrond is bedoeld voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever kan worden gevergd, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkelvoudige ontslaggrond maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (
Kamerstukken I2018-2019, 35 074, F, p. 26).