Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Wageningen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
- i) Zinzia verleent verpleeghuiszorg, onder andere in De Lingehof te Bemmel.
- ii) [verzoekster], geboren in 1965, is op 1 juni 1999 voor onbepaalde tijd bij Zinzia in dienst getreden in de functie van specialist ouderengeneeskunde.
- iii) Naar aanleiding van een klacht van de familie van een voormalige cliënt van De Lingehof en een calamiteit met een cliënte heeft op 11 januari 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer de leidinggevende van [verzoekster] en [verzoekster]. In het gespreksverslag dat op 13 januari 2016 aan [verzoekster] is toegezonden, staat dat [verzoekster] onder meer is medegedeeld dat Zinzia is gebleken dat [verzoekster] een aantekening in het BIG-register heeft gehad en dat zij Zinzia daarover niet heeft geïnformeerd, dat [verzoekster] bekend staat als een medewerker met een negatieve attitude en dat sprake is van disfunctioneren. Zinzia beschouwt de situatie als zeer ernstig en heeft geen vertrouwen erin dat deze situatie verandert. Zij biedt [verzoekster] de keuze tussen een intensief verbetertraject en zelf ontslag nemen. Aan [verzoekster] wordt een geheimhoudingsplicht opgelegd inhoudende dat zij niet met collega’s over de aangesneden kwesties mag spreken.
- iv) [verzoekster] heeft per e-mail van 12 januari 2016 aan Zinzia medegedeeld dat zij zeer is geraakt door de beschuldiging over de aantekening in het BIG-register, dat zij onderzoek heeft gedaan en dat er geen aantekening is of is geweest. Ook heeft zij tijdens haar werk nimmer gelogen. Zij verlangt rectificatie bij alle personen die van de beschuldiging op de hoogte zijn. In reactie daarop heeft een bestuurder van Zinzia gemeld dat zij op hoofdlijnen bekend is met de aard en inhoud van het gesprek dat op 11 januari 2016 is gevoerd. Deze bestuurder schrijft voorts:
- v) [verzoekster] heeft zich op 14 januari 2016 ziek gemeld.
- vi) Naar aanleiding van een klacht van de dochter van een cliënte van De Lingehof en een gesprek dat tussen medewerkers van Zinzia en die dochter op 15 januari 2016 heeft plaatsgevonden, is [verzoekster] op 18 januari 2016 op non-actief gesteld.
- vii) Bij brief van 21 januari 2016 heeft (de gemachtigde van) [verzoekster] tegen de op non-actiefstelling geprotesteerd en medegedeeld dat [verzoekster] zich beschikbaar stelt voor werkzaamheden zodra zij daartoe medisch in staat is en dat [verzoekster] niet bereid is zelf ontslag te nemen.
- viii) Bij brief van 24 maart 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan Zinzia bericht dat [verzoekster] geen andere mogelijkheid meer ziet dan een ontbindingsverzoek in te dienen bij de kantonrechter.
- ix) [verzoekster] heeft op 11 april 2016 haar werkzaamheden in de patiëntenzorg bij Zinzia hervat. Op die datum is ook gesproken over de inhoud van het verbetertraject. [verzoekster] heeft kort nadien per e-mail laten weten het niet eens te zijn met het verslag van dat gesprek en met de inhoud van het verbetertraject.
- x) Kort na de hierna in 3.2.1 te noemen ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Zinzia is [verzoekster] in dienst getreden bij een andere zorginstelling.
Het onderdeel voert daartoe aan dat het hof in rov. 5.10 tot uitgangspunt heeft genomen dat [verzoekster] als werknemer door Zinzia bijzonder onheus is behandeld, dat zij in haar beroepseer is geschaad en dat haar professionele optreden als arts ter discussie is gesteld zonder dat aan de eis van hoor en wederhoor is voldaan. In het licht van deze uitgangspunten van het hof is zonder nadere motivering niet in te zien waarom de kantonrechter een te hoog bedrag aan billijke vergoeding heeft toegewezen en waarom dit bedrag zó aanzienlijk naar beneden moet worden bijgesteld. Door aldus te oordelen heeft het hof niet inzichtelijk gemaakt hoe het tot zijn oordeel over (de hoogte van) de toe te kennen billijke vergoeding is gekomen. Dat het hof zijn oordeel nader had moeten motiveren, geldt nog te meer, en in elk geval, nu de neerwaartse bijstelling van de billijke vergoeding leidt tot een zeer aanzienlijke terugbetalingsverplichting voor [verzoekster], aldus het onderdeel.
De gezichtspunten die in de hiervoor genoemde beschikking zijn geformuleerd, lenen zich daarom ook voor toepassing in een geval als het onderhavige. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. In de hiervoor genoemde beschikking is geoordeeld dat de billijke vergoeding geen punitief doel heeft. De rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid.
uit dat werk geniet (zie de New Hairstyle-beschikking, rov. 3.4.5, en vgl. Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 7, p. 90).
4.Beslissing
8 juni 2018.