Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
- de geldlening heeft een looptijd van 6 jaar, ingaande 1 januari 2016;
- over de hoofdsom (€ 217.500) is [B.V.] 4% rente per jaar verschuldigd;
- [B.V.] dient de hoofdsom vanaf 2017 af te lossen in jaarlijkse termijnen van € 43.500, eerst per 31 december 2017;
- [B.V.] is verplicht op eerste verzoek van belanghebbende (aanvullende) zekerheid te verstrekken in een door belanghebbende te bepalen vorm;
- de hoofdsom en rente zijn (onder meer) terstond opeisbaar ingeval belanghebbende goede gronden heeft te vrezen dat [B.V.] in de nakoming van haar verplichtingen zal tekortschieten of dat belanghebbende in haar verhaalsmogelijkheden zal worden benadeeld;
- indien de overeenkomst geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan de eisen voor een fiscaal acceptabele overeenkomst van geldlening, wordt de overeenkomst geacht van de aanvang af gewijzigde bepalingen te bevatten die daarmee wel in overeenstemming zijn.
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: