ECLI:NL:RBZWB:2022:887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het dagloon en de toeslag in het kader van de WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2022, werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres ontving vanaf 3 oktober 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en nam deel aan de startersregeling. Na beëindiging van haar WW-uitkering op 1 augustus 2017, stopte zij per 1 mei 2018 met haar zelfstandige werkzaamheden en hervatte haar WW-uitkering. De zaak draaide om de vraag of het UWV de hoogte van het dagloon en de toeslag correct had vastgesteld. Eiseres stelde dat het UWV onjuiste informatie had verstrekt en dat zij niet was gewezen op de gevolgen van haar zelfstandige werkzaamheden voor haar opgebouwde rechten. Het UWV verdedigde zich door te stellen dat de berekeningen correct waren en dat er geen toezeggingen waren gedaan die het vertrouwen van eiseres konden wekken. De rechtbank oordeelde dat de dagloonbepalingen dwingendrechtelijk zijn en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging of evenredigheidstoets. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat het UWV toezeggingen had gedaan die eiseres in haar verwachtingen had kunnen steunen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de wettelijke bepalingen. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9224 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 5 juni 2020 (primair besluit 1) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) per 4 juni 2020 niet wijzigt.
In het besluit van 23 juni 2020 (primair besluit 2) heeft het UWV aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 19 mei 2020.
In het besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en namens het UWV
[vertegenwoordiger vwr] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres ontving vanaf 3 oktober 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres nam vanuit de WW deel aan de startersregeling, waarbij de startperiode liep van 9 januari 2017 tot 9 juli 2017. Zij heeft haar werkzaamheden als zelfstandige daarna voortgezet. Vanaf 1 augustus 2017 is de WW-uitkering van eiseres beëindigd gelet op haar inkomsten uit zelfstandige arbeid. Per 1 mei 2018 is eiseres haar werk als zelfstandige gestopt en is de WW-uitkering hervat.
Op 22 mei 2018 heeft zij zich ziek gemeld. De WW-uitkering liep nog 13 weken door.
Met ingang van 21 augustus 2018 kreeg eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) naar een dagloon van € 152,87. Dit dagloon is gelijk aan het dagloon dat zij vanuit de WW ontving.
Bij besluit van 7 mei 2020 is aan eiseres een voorschot op haar WIA-uitkering toegekend per 19 mei 2020.
Bij besluit van 5 juni 2020 is aan eiseres met ingang van 19 mei 2020 een voorschot op een toeslag toegekend. De toeslag is vastgesteld op € 8,59 per dag.
Bij besluit van 5 juni 2020 is aan eiseres meegedeeld dat de hoogte van de toeslag per 4 juni 2020 niet wijzigt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij primair besluit 2 heeft het UWV aan eiseres een WIA-uitkering toegekend. Meegedeeld is dat zij € 467,41 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) krijgt. Dit bedrag is gebaseerd op een dagloon van € 30,94 (inclusief vakantiegeld). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het UWV de hoogte van het dagloon en de toeslag juist heeft vastgesteld.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat het UWV onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt en dat zij nooit is gewezen op de verschillen in dagloonberekeningen bij de verschillende wetten. Eiseres heeft nadat zij wegens ziekte is uitgevallen, gebruik gemaakt van de startersregeling. Omdat zij zich zorgen maakte over de haalbaarheid van het werken als zelfstandige, heeft zij op meerdere momenten aangegeven dat zij haar opgebouwde rechten niet wilde verspelen. Het UWV heeft haar er nooit op gewezen dat zij door het werken als zelfstandige de reeds opgebouwde rechten zou verspelen.
Eiseres heeft gesteld dat er sprake is van een bijzonder geval en doet een beroep op de hardheidsclausule. Verder heeft eiseres gesteld dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, het materiële rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Eiseres heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van rechtbank Gelderland van 9 november 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:5972). Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres een aantal stukken overgelegd.
Eiseres heeft tevens verzocht om schadevergoeding.
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het WIA-dagloon en de toeslag juist zijn berekend. Het dagloonrapport samen met de uitleg in de beslissing op bezwaar geeft volledig inzicht in de wijze van de berekening van het dagloon. Er zijn geen gespreksnotities waaruit blijkt dat medewerkers uitlatingen hebben gedaan waarmee het vertrouwen is gewekt dat het oude WW-dagloon zou gelden in het geval er een WIA-recht zou ontstaan.
Beoordeling rechtbank
Vaststelling dagloon en toeslag
5.1 Het dagloon dat berekend is in het kader van de WIA-uitkering is beduidend lager dan de daglonen zoals deze berekend waren voor de ZW- en WW-uitkering. Het verschil tussen deze daglonen wordt veroorzaakt door het feit dat er voor de WIA-uitkering een andere referteperiode wordt gehanteerd. De referteperiode voor de WW is vastgesteld op 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2016. In die periode heeft eiseres inkomsten uit dienstverband ontvangen. Deze inkomsten tellen volledig mee voor de berekening van het dagloon.
De referteperiode voor de WIA is vastgesteld op 1 mei 2017 tot en met 30 april 2018. In deze periode heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen. Die uitkering werd tot 9 juli 2017 gekort met 29% omdat eiseres deelnam aan de startersregeling. Vanaf 1 augustus 2017 is de WW-uitkering beëindigd gelet op haar inkomsten uit zelfstandige arbeid. Inkomsten uit zelfstandige arbeid tellen niet mee bij de berekening van het dagloon. Omdat eiseres dus niet in de hele, voor de WIA relevante referteperiode inkomen uit dienstverband (dan wel een volledige WW-uitkering) heeft ontvangen, is haar WIA-dagloon veel lager dan haar dagloon in het kader van de WW en ZW.
5.2 Met betrekking tot de toeslag hebben partijen zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, ondanks dat een besluit over de definitieve vaststelling ontbreekt, het bedrag aan toeslag aangemerkt kan worden als de definitief vastgestelde toeslag. De rechtbank zal hier dan ook van uitgaan.
Inzake de hoogte van de toeslag geldt een maximeringsregeling. De toeslag kan niet hoger worden vastgesteld dan het verschil tussen het dagloon en de uitkering. Door deze maximering komt het inkomen van eiseres inclusief de toeslag niet boven het sociaal minimum.
Toetsing dagloon en toeslag
6.1 Aan de dagloonvaststelling liggen de artikelen 13 van de WIA en de artikelen 13 en 16 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) en aan de vaststelling van de toeslag ligt artikel 8a van de TW ten grondslag. Niet in geschil is dat het dagloon en de toeslag in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zijn vastgesteld. Eiseres is echter van mening dat er omstandigheden zijn waardoor afgeweken moet worden van deze wettelijke bepalingen. Eiseres heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank merkt deze beroepsgrond aan als een verzoek de bepalingen over het WIA-dagloon en de toeslag buiten toepassing te laten.
6.2 Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift. De van toepassing zijnde bepalingen inzake de vaststelling van het dagloon staan echter ook in de WIA zelf. De WIA is een wet in formele zin. Artikel 13 van de WIA is dwingendrechtelijk van aard en geeft het UWV geen ruimte om hiervan, behoudens de uitzonderingen opgenomen in het Dagloonbesluit, af te wijken.
6.3 Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [1]
6.4 Uit de regeling van de referteperiode in de WIA volgt dat voor de vaststelling van het welvaartsniveau niet bepalend is het loon dat is genoten op het moment van intreden van het verzekerde risico, maar het loon (niet zijnde inkomsten uit zelfstandige arbeid) dat daadwerkelijk is genoten tijdens de gehele referteperiode (historisch dagloon). Hierdoor hebben periodes waarin minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode invloed op de hoogte van het dagloon. Dit is een bewuste keuze van de wetgever geweest, zodat geen ruimte bestaat om artikel 13 van de WIA buiten toepassing te laten. [2] Nu niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan niet geconcludeerd worden tot strijd met de algemene rechtsbeginselen of ongeschreven recht zoals genoemd onder 6.3. Daargelaten dat de zaak die speelde bij de rechtbank Gelderland niet vergelijkbaar is met de onderhavige, nu daar sprake was van zeer bijzondere, schrijnende omstandigheden, geldt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dat de rechtbank in deze zaak tot een andere uitkomst komt. Verder overweegt de rechtbank dat het beroep op het vertrouwensbeginsel hierna nog zal worden besproken.
6.5 Hetzelfde geldt voor de maximering van de toeslag op grond van artikel 8a, eerste lid, onder b, van de TW. Ook hier is sprake van een wet in formele zin, dwingendrechtelijke bepalingen en een bewuste keuze van de wetgever. Uit de toelichting bij deze maximering blijkt immers dat de strekking van de maximering is om te voorkomen dat het inkomen dat wordt genoten tijdens de loondervingsuitkering als gevolg van het verlenen van een toeslag uitstijgt boven het vroeger verworven arbeidsinkomen. [3] Het moet hierbij gaan om arbeidsinkomen uit verzekeringsplichtige arbeid. De inkomsten uit zelfstandige arbeid kunnen daarom niet betrokken worden bij de maximeringsbepaling. Ook hier bestaat dus geen aanleiding om dit artikel buiten toepassing te laten.
Hardheidsclausule
7.1 In de WIA en het Dagloonbesluit is geen hardheidsclausule opgenomen. Ter zitting heeft eiseres dit onderkend. Eiseres heeft nog wel verwezen naar artikel 17 van het Dagloonbesluit. Eiseres is van mening dat dit artikel kan worden toegepast, omdat zij tijdens haar werkzaamheden als zelfstandige ook perioden heeft gekend waarbij er bijna geen inkomen is genoten.
7.2 Artikel 17 van het Dagloonbesluit is van toepassing als er tijdens een dienstbetrekking minder of geen loon wordt genoten wegens ziekte, verlof of werkstaking. Dit artikel ziet dus niet op mensen die in de referteperiode (deels) als zelfstandige werkzaam zijn geweest. Het beroep van eiseres op dit artikel slaagt daarom niet.
7.3 In de TW is alleen een hardheidsclausule opgenomen inzake de ingangsdatum van de toeslag en de betaling van de toeslag. [4] Er is geen hardheidsclausule opgenomen inzake de hoogte van de berekende toeslag. Voor zover het beroep op de hardheidsclausule ook betrekking heeft op de toeslag, slaagt dit beroep niet.
Vertrouwensbeginsel
8.1 Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiseres gesteld dat aan haar toezeggingen zijn gedaan dat zij door het werken als zelfstandige haar opgebouwde rechten niet kwijt zou raken. Hierdoor zijn bij haar gerechtvaardigde verwachtingen gewekt omtrent de hoogte van het dagloon en mocht zij erop vertrouwen dat dit niet (sterk) omlaag zou gaan.
8.2 Bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel moeten volgens vaste rechtspraak drie stappen worden doorlopen. [5] In de eerste plaats is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van het bestuursorgaan toezeggingen of uitspraken zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
8.3 Zowel eiseres als het UWV hebben stukken overgelegd die betrekking hebben op de communicatie tussen eiseres en het UWV inzake het gaan werken als zelfstandige. Deze stukken hebben betrekking op de periode van 28 november 2016 tot en met 22 mei 2018. De stukken beslaan dus ook de periode voordat eiseres gebruik ging maken van de startersregeling. Het eerste stuk dat is overgelegd betreft een vraag van eiseres waarbij zij aangeeft te overwegen als zelfstandige te gaan beginnen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de stelling van het UWV dat er buiten deze stukken geen eerdere of andere stukken zijn die gaan over het starten, dan wel volledig werken als zelfstandige.
8.4 Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiseres haar twijfels om te (blijven) werken als zelfstandige heeft aangekaart bij het UWV, maar daarbij zijn geen uitlatingen gedaan over de gevolgen daarvan voor een mogelijke WIA-uitkering. Eiseres heeft in het bericht van 21 juni 2017 gevraagd of, als zij doorgaat als zelfstandige en na twee maanden weer geopereerd moet worden, zij kan terugvallen op het UWV en de ZW. Uit de stukken blijkt dat het UWV in het antwoord op 22 juni 2017 ingaat op de WW, maar niet op de ZW. Eiseres heeft vervolgens, blijkens het bericht van 30 juni 2017, zelf de keuze gemaakt om als zelfstandige te gaan werken. In reactie daarop heeft het UWV eiseres er in een bericht van 3 juli 2017 wel op gewezen dat zij na afloop van de startperiode (die eindigde op 9 juli 2017) niet meer verzekerd is voor arbeidsongeschiktheid. Uit deze stukken kan dus niet worden opgemaakt dat er door het UWV een toezegging is gedaan dat eiseres, bij een toekenning van een WIA-uitkering hetzelfde dagloon zou ontvangen als bij haar ZW- of WW-uitkering dan wel zodanige uitlatingen zijn gedaan dat eiseres daarvan uit mocht gaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
8.5 De stelling van eiseres dat zij, gelet op de door haar geuite twijfel, spontaan geïnformeerd had moeten worden over de consequenties van haar werk als zelfstandige op een eventuele WIA-uitkering, volgt de rechtbank niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat het voor het UWV niet mogelijk is om adequate algemene voorlichting te geven over alle mogelijke gevolgen voor eventuele op de WW volgende uitkeringen waarbij zich een veelheid van situaties kan voordoen. [6] Dit geldt te meer als het gaat om mogelijke gevolgen die zich pas na een periode van 2 jaar zouden kunnen voordoen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het UWV geen verplichting had om eiseres spontaan te informeren over de gevolgen voor een eventuele WIA-uitkering. Overigens is eiseres erover geïnformeerd dat zij door de werkzaamheden als zelfstandige niet meer verzekerd is voor arbeidsongeschiktheid en is zij gewezen op de mogelijkheid een vrijwillige verzekering af te sluiten. Eiseres heeft ter zitting gesteld ook te hebben geprobeerd een vrijwillige verzekering af te sluiten, maar dat dit niet gelukt is. Hieruit blijkt ook wel dat eiseres begrepen heeft dat ze inzake haar werkzaamheden (en inkomsten) als zelfstandige geen rechten opbouwt.
Overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur
9. Eiseres heeft nog een beroep gedaan op het materiële rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting heeft zij toegelicht dat alle argumenten in onderling verband gezien moeten worden. De rechtbank verwijst daarom eerst naar al wat hiervoor is overwogen over de toetsing van de dagloonregels en het beroep op het vertrouwensbeginsel. In aanvulling daarop merkt de rechtbank nog op dat eerder geen WIA-toekenning heeft plaatsgevonden naar een hoger dagloon, zodat ook geen strijd bestaat met het rechtszekerheidsbeginsel. Verder is van belang dat, zoals eerder al is overwogen, de dagloonbepalingen dwingendrechtelijk van aard zijn. Dit betekent dat geen ruimte bestaat voor een belangenafweging of evenredigheidstoets. [7]
Schadevergoeding
10. Eiseres heeft ter zitting haar verzoek om schadevergoeding ingetrokken. Dit verzoek hoeft daarom verder niet besproken te worden.
Oordeel rechtbank
11. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: wettelijk kader

WIA

Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2 In afwijking van het eerste lid wordt in het in artikel 21 bedoelde geval het dagloon op de daar genoemde wijze vastgesteld.
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4 Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.

Dagloonbesluit

Artikel 13
1 Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
2 Indien artikel 40, eerste lid, van de WAO van toepassing is, is artikel 40, tweede lid, van de WAO van overeenkomstige toepassing.
3 De referteperiode eindigt, indien de aanspraak op uitkering berust op artikel 10 van de Wet WIA of op artikel 17 van de WAO, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
Artikel 14
Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
a. de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet;
b. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend;
c. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof; en
d. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Artikel 16
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A–B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261.
2. In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z waarbij:
Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en
Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert een werkgever verstaan die:
a. de vakantiebijslag periodiek bij iedere loonbetaling uitbetaalt;
b. de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of
c. de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de WML.
4. Indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering wordt voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de uitkering gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:
((100 x E) / F)
waarbij:
E staat voor de uitkering; en
F staat voor:
a. 70, dan wel
b. indien het uitkeringspercentage op grond van de ZW, de WAO, hoofdstuk 6 van de Wet WIA of van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo hoger is dan 70, het uitkeringspercentage waarnaar de uitkering is berekend; of
c. 100, indien artikel 53 of 63 van de Wet WIA van toepassing is, dan wel
d. indien de teller van de factor, bedoeld in artikel 53 of 63 van de Wet WIA lager is, de waarde van die teller.
5. Voor zover het vierde lid van toepassing is, wordt voor de toepassing van het eerste lid, het bedrag van de vakantiebijslag behorende bij de uitkeringen bedoeld in het vierde lid, gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:
(100 x G) / H
waarbij:
G staat voor de vakantiebijslag die in het in aanmerking te nemen tijdvak is genoten; en
H gelijk is aan de factor F, bedoeld in het vierde lid.
6 Indien een dienstbetrekking is geëindigd door wederzijds goedvinden van partijen, of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, wordt voor de toepassing van het eerste lid factor D verminderd met het aantal dagloondagen gedurende de periode tussen de laatste dag van die dienstbetrekking en de dag waarop de rechtens geldende opzegtermijn eindigt, voor zover die periode in de referteperiode ligt en worden de factoren A, B en C verminderd met al het loon genoten in de aangiftetijdvakken die volledig liggen binnen die periode.
Artikel 17
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
Toeslagenwet
Artikel 8a
1. De toeslag bedraagt niet meer dan het verschil tussen het dagloon, vervolgdagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, en de loondervingsuitkering, voor:
b. de persoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, indien het dagloon, vervolgdagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, lager is dan 70% van het minimumloon;

Voetnoten

3.Kamerstukken II 1985-1986, 19257, nr.3. blz. 5 en 6.
4.Artikel 11, zevende lid en artikel 18 van de TW