ECLI:NL:CRVB:2012:BW1085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6065 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wet WIA-uitkering en vaststelling dagloon in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de vaststelling van het dagloon van betrokkene. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het dagloon van betrokkene correct heeft vastgesteld op € 125,36 per 10 november 2008. Dit besluit was gebaseerd op de wettelijke bepalingen van de Wet WIA en het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (BDW).

Betrokkene had in zijn bezwaar aangevoerd dat hij niet volledig was voorgelicht door zijn casemanager over de gevolgen van zijn keuze om als zelfstandige te gaan werken. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het dagloon in strijd met de wettelijke regeling moest worden vastgesteld, omdat betrokkene onvoldoende was geïnformeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. De Raad benadrukte dat de inkomsten van betrokkene als zelfstandige niet bij de berekening van het dagloon betrokken konden worden, omdat deze inkomsten niet als loon in de zin van het BDW worden beschouwd.

De Raad concludeerde dat de strikte toepassing van de wetgeving niet in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen, ondanks de onvolledige voorlichting aan betrokkene. De Raad heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor uitvoeringsorganen om zich te houden aan de wettelijke kaders bij de vaststelling van uitkeringen.

Uitspraak

10/6065 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2010, 09/338 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 6 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. Betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat er voor hem recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het dagloon van betrokkene is daarbij per 10 november 2008 vastgesteld op € 125,36.
1.2. Bij besluit van 17 februari 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het tegen het besluit van 24 oktober 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - kort samengevat - overwogen dat het dagloon in afwijking van de wettelijke regeling moet worden vastgesteld omdat betrokkene door appellant onvolledig is voorgelicht over de gevolgen die het werken als zelfstandige voor hem zou kunnen hebben voor een eventueel toekomstig uitkeringsrecht.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het dagloon van betrokkene juist is vastgesteld. De inkomsten die betrokkene heeft genoten als zelfstandige kunnen niet bij de berekening worden betrokken, nu deze inkomsten niet behoren tot het loon in de zin van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (BDW). Het BDW biedt geen mogelijkheid het dagloon van betrokkene te verhogen op basis van de inkomsten die hij als zelfstandige heeft genoten. De verplichting tot verstrekking van informatie gaat niet zover dat appellant betrokkene over alle gevolgen van het werken als zelfstandige dient te informeren
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In - voor zover hier van belang - artikel 13 van de Wet WIA en de artikelen 2 en 3 van het BDW is dwingendrechtelijk geregeld op welke wijze het dagloon moet worden vastgesteld in een situatie als waarin betrokkene zich bevindt. Ingevolge deze regeling moeten inkomsten die naast het zogeheten SV-loon worden genoten, zoals in het onderhavige geval de inkomsten die betrokkene als zelfstandige ontving, buiten beschouwing blijven. De wetgever heeft bewust voor dit berekeningssysteem gekozen. Dat aan betrokkene als gevolg van de inkomsten die hij als zelfstandige genoot een lagere WW-uitkering werd uitbetaald, heeft, gelet op dit systeem, tot gevolg dat ook het dagloon voor de Wet WIA lager is dan dat het zou zijn geweest indien de WW-uitkering volledig aan betrokkene zou zijn uitbetaald. Dit is een direct gevolg van de keuze van de wetgever, welk gevolg niet teniet mag worden gedaan door toepassing van artikel 3:4 van de Awb, omdat bij de toepassing van genoemde artikelen van de Wet WIA en het BDW voor het uitvoeringsorgaan geen ruimte bestaat voor een belangenafweging. Dat betrokkene door zijn casemanager niet is voorgelicht over alle mogelijke consequenties van zijn beslissing om als zelfstandige te gaan werken, kan dus niet leiden tot het oordeel dat het dagloon in strijd met de wettelijke bepalingen op een hoger bedrag had moeten worden vastgesteld. Van een situatie dat strikte toepassing van de hier aan de orde zijnde regeling als gevolg van die onvolledige voorlichting in die mate in strijd komt met fundamentele rechtsbeginselen dat zij op grond daarvan achterwege moet blijven, is niet gebleken. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
5. De Raad stelt vast dat door betrokkene geen (andere) beroepsgronden naar voren zijn gebracht die aanknopingspunten bieden om te komen tot het oordeel dat het dagloon van betrokkene in het besluit van 24 oktober 2008 onjuist is vastgesteld. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene daarom ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van N.S. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2012.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) N.S. El Hana
JL