ECLI:NL:RBZWB:2022:8218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
22-023005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die zich verzet tegen de inbeslagname van een telefoon, een netwerkschijf en twee geldbedragen. De inbeslagname vond plaats op 4 oktober 2022 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) in het kader van een onderzoek naar witwassen en de handel in verdovende middelen. Klaagster, die de echtgenote is van de verdachte, stelde dat de in beslag genomen goederen en geldbedragen van haar minderjarige kinderen zijn en dat zij niet op de hoogte was van het gepleegde strafbare feit. De officier van justitie heeft echter betoogd dat het beslag gehandhaafd moet blijven, gezien de verdenking van witwassen en de betrokkenheid van de Belgische autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk is en dat de procedure in raadkamer heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen, omdat deze kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en er een vermoeden van witwassen bestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inbeslagname van de telefoon en netwerkschijf rechtmatig is, aangezien deze zijn aangetroffen in de woning van klaagster en de verdachte, en dat de goederen ook door anderen gebruikt kunnen worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname van de goederen en geldbedragen blijft bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 22-023005
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1990
wonende op het [adres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, Bovendonk 11a te 4707 ZH Roosendaal
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgevingen van inbeslagname waaruit blijkt dat op 4 oktober 2022 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) onder [verdachte] in beslag zijn genomen: een telefoon van het merk Apple, type Pro Max 13, kleur goud; en een netwerkschijf inclusief adapter van het merk Synology, kleur zwart;
  • de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering waaruit blijkt dat op 4 oktober 2022 ex artikel 94 een geldbedrag van € 2.000,00 en van € 2.665,00 in beslag is genomen;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 5 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 november 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klaagster en mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden als raadsman van klaagster.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), [verdachte] , is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat op 3 oktober 2022 onder klaagster een iPhone 13 pro max en een Synology Nas met onder andere familiefoto's met een zeer hoge emotionele waarde in beslag zijn genomen. Onder haar minderjarige zoons zijn € 4.000 en € 4.500 euro in beslag genomen. Klaagster stelt dat deze geldbedragen door de jaren heen door haar zoons zelf bij elkaar zijn gespaard en zijn verkregen vanuit cadeaus bij onder andere verjaardagen en (inter)nationale feestdagen. Klaagster is niet op de hoogte geweest van het gepleegde strafbare feit. Daarnaast ondervindt klaagster ernstige hinder door de inbeslagneming en het voortduren daarvan. Namens klaagster is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, aangezien een redelijk onderzoeksbelang ontbreekt. De inbeslagneming is niet (meer) noodzakelijk in het kader van de waarheidsvinding.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Er heeft op 4 oktober 2022 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [verdachte] op verzoek van de Belgische autoriteiten. Daarbij is een verdenking van witwassen en is op eigen titel overgegaan tot inbeslagname van verdovende middelen en geldbedragen. Vervolgens is opgemerkt dat volgens de Hoge Raad het belang van strafvordering niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Daarnaast is aangevoerd dat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven onderzoek te willen doen naar gegevens van een auto. De man van klaagster wordt volgens het EOB verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. De geldbedragen vallen onder de verdenking witwassen. Het beslag dient gehandhaafd te worden totdat meer duidelijk is over de betrokkenheid en herkomst van de geldbedragen. Het strafvorderlijk belang dient te prevaleren. In raadkamer heeft de officier van justitie toegelicht dat in het EOB om de inbeslagname van gegevensdragers is verzocht en herhaald dat het geld in beslag is genomen in een zelfstandig Nederlands onderzoek naar witwassen
Klaagster heeft in raadkamer verklaard dat verdachte haar man is en dat haar kinderen momenteel 8 en 6 jaar oud zijn. In raadkamer heeft de raadsman in aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat hij geen onderliggende stukken van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen. Hij begrijpt van de officier van justitie dat in het EOB is verzocht om gegevensdragers in beslag te nemen. Het is de vraag of in het EOB ook is bedoeld gegevensdragers in beslag te nemen die aan een derde toebehoren. Bij de inbeslaggenomen is geen sprake van wederrechtelijk verkregen voordeel. De geldbedragen zijn van de kinderen van klaagster. Indien er voor zover er sprake is van een strafbaar feit was klaagster daarvan niet op de hoogte.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank stelt vast dat het klaagschrift zich richt tegen de inbeslagname van een telefoon, een netwerkschijf en twee geldbedragen. De rechtbank stelt vast dat uit de toelichting van de officier van justitie en een proces-verbaal van verdenking tegen [verdachte] blijkt dat tijdens de doorzoeking ingevolge het genoemde EOB ook goederen in beslag zijn genomen vanwege een tijdens de doorzoeking ontstane (Nederlandse) verdenking van witwassen. Gelet op de toelichting van de officier van justitie begrijpt de rechtbank dat de telefoon en de netwerkschijf in beslag zijn genomen in het kader van het EOB en dat de geldbedragen in beslag zijn genomen in het kader van een afzonderlijk Nederlands strafrechtelijk onderzoek.
De geldbedragen
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een
klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de
rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak
of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv in het onderzoek van de Nederlandse autoriteiten als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank stelt vast dat op 4 oktober 2022 ter uitvoering van een EOB een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te Breda, zijnde het adres waar klaagster met verdachte woonachtig is. Uit de thans voorhanden zijnde stukken blijkt dat tijdens de doorzoeking in de woning op diverse plekken een contant geldbedrag van in totaal € 24.795,00 is aangetroffen, alsmede een geldtelmachine en 5,6 kilogram hennep. Naar het oordeel van de rechtbank is door de feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Het onderzoek naar dat witwassen loopt nog.
Klaagster heeft namens haar minderjarige kinderen de teruggave verzocht van twee geldbedragen ter hoogte van € 4.000,00 en € 4.500,00. In de op raadkamer ook aan de verdediging verstrekte kennisgevingen inbeslagname gaat het om twee geldbedragen van € 2.000,00 en € 2.665,00. In het proces-verbaal verdenking witwassen worden die twee bedragen genoemd als zijnde aangetroffen in diverse coupures in spaarbussen/potten op de kinderslaapkamers. De enkele stelling van klaagster dat het geld van haar twee minderjarige kinderen van respectievelijk 8 en 6 jaar oud is én gespaard middels verjaardagen en feestdagen is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de inbeslaggenomen geldbedragen niet van enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen zal bevelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.
De telefoon en de netwerkschijf met adapter
De rechtbank over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de telefoon en netwerkschijf waarvan klaagster teruggave verlangt in beslag is genomen ter uitvoering van in ieder geval het (in deze procedure alleen aan de rechtbank overgelegde) EOB van 1 september 2022 uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. Daarin wordt gerelateerd dat de echtgenoot van klaagster, [verdachte] , wordt verdacht van betrokkenheid bij deelname aan een criminele organisatie en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De Nederlandse gerechtelijke en politionele autoriteiten wordt onder andere gevraagd om een huiszoeking te verrichten bij [verdachte] op het [adres] De telefoon en harde schijf vallen onder de goederen waarvan in de toelichting bij de huiszoeking de inbeslagname wordt gevraagd. Zelfs als de goederen eigendom zouden zijn van klaagster - waarvoor de enkele stellingname dat dat zo is onvoldoende is - zijn zij aangetroffen in de woning van haar en [verdachte] en zijn het typisch goederen die ook door anderen - zoals verdachte - gebruikt kunnen worden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het beslag dat is gelegd op ter uitvoering van een EOB ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 5 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).