ECLI:NL:RBZWB:2022:771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8199
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en hoofdelijkheid terugvordering bijstand Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. De eiser, eigenaar van een woning, had een bijstandsuitkering van een medebewoner, [naam betrokkenen 1], die van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 was ingetrokken. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [naam betrokkenen 1], wat zou betekenen dat de bijstandsuitkering ten onrechte was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, gebaseerd op getuigenverklaringen, onderzoeksbevindingen en de financiële verstrengeling tussen de partijen. Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen om de conclusie van de verweerder te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de bevoegdheid van Baanbrekers om de teveel betaalde bijstand terug te vorderen. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante feiten en omstandigheden door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8199 PW

uitspraak van 14 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 januari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet van [naam betrokkenen 1] van 1 januari 2016 tot en met
31 december 2019 ingetrokken. Bij besluit van 12 maart 2020 (primair besluit II) is de ingetrokken uitkering teruggevorderd. Eiser is in primair besluit II, naast [naam betrokkenen 1] , hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugvordering.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen primair besluit I niet-ontvankelijk en tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 november 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn beiden gehoord via Skype. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres 1] 7 te [plaatsnaam 1] , welke nieuwbouwwoning eind 2015 is opgeleverd. Hij verhuurt de woning sinds 1 december 2015 aan [naam betrokkenen 1] . [naam betrokkenen 1] ontvangt sinds 1 april 2008 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande van Baanbrekers. Zij heeft twee (inmiddels) meerderjarige kinderen die bij haar wonen.
Eiser staat vanaf 15 februari 2016 ingeschreven op het adres [adres 2] 39 te [plaatsnaam 2] . Op dit adres staat ook [naam betrokkenen 2] ingeschreven. Eiser huurt op basis van een schriftelijke huurovereenkomst van 25 januari 2016 een kamer bij [naam betrokkenen 2] voor € 250,00 per maand.
Verweerder heeft op 28 mei 2019 een anonieme tip ontvangen dat [naam betrokkenen 1] sinds september 2015 zou samenwonen met eiser. Verweerder heeft vervolgens op 6 juni 2019 besloten een onderzoek in te stellen naar de feitelijke woon- en leefsituatie van [naam betrokkenen 1] . In dat kader zijn heimelijke waarnemingen verricht en zijn bronnen op internet geraadpleegd. Bij [naam betrokkenen 1] zijn bankafschriften opgevraagd en er is informatie opgevraagd over het water-, gas- en elektraverbruik op de genoemde adressen in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] , er zijn getuigenverklaringen opgenomen en er heeft een huisbezoek plaatsgevonden in [plaatsnaam 1] . Ook zijn [naam betrokkenen 1] en eiser gehoord. Naar aanleiding van het verrichte onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat [naam betrokkenen 1] en eiser vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voeren in de woning aan de [adres 1] .
In het primaire besluit I heeft verweerder de bijstandsuitkering van [naam betrokkenen 1] over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 ingetrokken. Door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding met eiser heeft [naam betrokkenen 1] haar inlichtingenplicht geschonden. In het primaire besluit II heeft verweerder de betaalde bijstand over voormelde periode tot een bedrag van € 58.953,16 teruggevorderd van [naam betrokkenen 1] . Eiser is in hetzelfde besluit hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van de terugvordering.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I en II. In het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften van
13 juli 2020, het bezwaar tegen het primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren tegen primair besluit II zijn ongegrond verklaard.
Omvang geschil
2. In geschil is of verweerder op goede gronden van 1 januari 2016 tot en met
31 december 2019 een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen tussen [naam betrokkenen 1] en eiser. Voorts is in geschil of verweerder eiser op goede gronden hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de terugvordering van de teveel betaalde bijstand.
Beroepsgronden
3. Eiser voert in beroep – onder verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde
gronden – aan dat verweerder ten onrechte een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen. Eiser voert meerdere omstandigheden aan die verweerder verkeerd heeft gekwalificeerd en op basis waarvan verweerder ten onrechte de gezamenlijke huishouding heeft aangenomen. Hierop zal bij de beoordeling van de gronden nader worden ingegaan. De beroepsgrond ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit 1 heeft eiser ter zitting ingetrokken, zodat deze niet zal worden besproken.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
.1 De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019.
5.2
Een besluit tot medeterugvordering van gemaakte kosten van bijstand is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor medeterugvordering is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust [1] .
5.3
De grondslag voor de medeterugvordering op eiser volgt uit artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet. Om de terugvordering op [naam betrokkenen 1] mede van eiser terug te vorderen, is vereist dat eiser in de te beoordelen periode met [naam betrokkenen 1] een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet heeft gevoerd en dat [naam betrokkenen 1] deze gezamenlijke huishouding niet aan Baanbrekers heeft gemeld. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of hieraan voldaan is. 5.4 Op grond van artikel 3, derde lid, van de Participatiewet is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het aanhouden van nog een andere woning door een van beide partners en/of het op een ander adres ingeschreven staan in de BRP is niet van doorslaggevende betekenis voor het vaststellen van het hoofdverblijf [2] . Tussen partijen is niet in geschil dat [naam betrokkenen 1] in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf in de woning aan de [adres 1] had. Het geschil spitst zich toe op de vraag of ook eiser zijn hoofdverblijf in de te beoordelen periode op dat adres had en zo ja, of er sprake was van wederzijdse zorg.
5.5
Verweerder heeft het standpunt dat [naam betrokkenen 1] en eiser in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden en dat [naam betrokkenen 1] de inlichtingenplicht heeft geschonden, gebaseerd op het frauderapport van 23 december 2019. Wat eiser daar in onderhavige procedure tegenin heeft gebracht, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Eiser volstaat slechts met ontkenningen en bekritiseert (alle losse delen van) het onderzoek, zonder zelf concrete feiten aan te dragen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Ook ter zitting brengt eiser geen nieuwe en verifieerbare argumenten naar voren. Hetgeen eiser aanvoert, doet niet af aan het totaal geschetste beeld uit het fraudeonderzoek, waaruit een gezamenlijke huishouding volgt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hoofdverblijf
5.6
Hetgeen eiser aanvoert, doet niet af aan de verklaringen van [naam betrokkenen 2] dat hij eiser in het begin van de huurovereenkomst (vanaf januari 2016) een avond door de week en een avond in het weekend zag en dat dit gaandeweg steeds minder is geworden. De gehuurde kamer is niet afsluitbaar, [naam betrokkenen 2] komt ook geregeld op de kamer (omdat er een kast staat die hij ook gebruikt) en eiser heeft maar een deel van zijn kleding meegebracht. Uit de verklaringen van de buurtbewoners in [plaatsnaam 2] komt naar voren dat [naam betrokkenen 2] alleen in de woning woont. De getuigen benoemen [naam betrokkenen 2] met zijn voornaam als bewoner. Eiser wordt in het geheel niet genoemd, terwijl er wel eens een dame op de fiets wordt gezien. De rechtbank trekt uit deze verklaringen de conclusie dat eiser niet werkelijk op het adres van [naam betrokkenen 2] woont en dat zich daar niet het centrum van zijn maatschappelijk leven bevindt [3] . De buurtbewoners in [plaatsnaam 1] kennen eiser daarentegen wel goed als bewoner van de [adres 1] 7 en wijzen ieder voor zich [naam betrokkenen 1] en eiser aan als samenwonend stel. Zij verschijnen ook al vanaf de oplevering van de woning samen op buurtgelegenheden. De rechtbank beoordeelt de verklaringen van de buurtbewoners als geloofwaardig, nu deze de overige onderzoeksgegevens ondersteunen en de verklaringen voldoende specifiek en gedetailleerd zijn, voortkomen uit eigen wetenschap en voldoende feitelijke gegevens bevatten [4] . Van het onder druk zetten van (anonieme) getuigen is de rechtbank niet gebleken.
Uit het water- en energieverbruik blijkt voorts dat het verbruik in [plaatsnaam 1] stijgt tot ruim boven het verbruik van een driepersoonshuishouden ( [naam betrokkenen 1] en twee kinderen) en het verbruik in [plaatsnaam 2] ruim onder het verbruik van een tweepersoonshuishouden zit. Tot slot zijn de berichten die eiser op social media heeft geplaatst, welke draai eiser daar voor ieder bericht apart ook aan geeft - zeker in het licht van de overige onderzoeksbevindingen - niet voor meerdere interpretaties vatbaar. Eiser en [naam betrokkenen 1] wonen al vanaf de oplevering van de woning samen aan de [adres 1] .
5.7
Het argument dat verweerder aan eiser de cautie had moeten geven, wijst de rechtbank af. Eiser heeft een verklaring afgelegd in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek, gericht op de (nadere) vaststelling van het recht op bijstand van [naam betrokkenen 1] . Nu er geen sprake is van een bestraffend besluit, was verweerder ook niet gehouden om dezelfde bescherming en waarborgen te bieden als bij een verdachte in strafrechtelijke zin. Dat er eventueel later een boete wordt opgelegd, doet hier niet aan af [5] .
5.8
De rechtbank is aldus op basis van de combinatie van de diverse onderzoeksbevindingen van oordeel dat aannemelijk is geworden dat eiser vanaf de oplevering van de woning, en dus vanaf 1 januari 2016, zijn hoofdverblijf had op het adres in [plaatsnaam 1] .
Wederzijdse zorg
5.9
De wederzijdse zorg blijkt uit een financiële verstrengeling tussen eiser en [naam betrokkenen 1] die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Niet in geschil is dat eiser en [naam betrokkenen 1] in ieder geval vanaf september 2017 een affectieve relatie hebben en dat zij in de periode 2017, 2018 en 2019 meermalen samen op (buitenlandse) vakantie zijn geweest. Eiser bevestigt ter zitting ook dat hij de betreffende vakanties heeft betaald. [naam betrokkenen 1] erkent in haar verklaring dat zij ook gebruik maakt van de auto van eiser, dat zij samen boodschappen doen en dat zij het huishouden verzorgt. De rechtbank constateert dat hieruit een (financiële) verstrengeling volgt die verder gaat dan enkel het delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat eiser vanaf de oplevering zijn hoofdverblijf had in de woning, is de wederzijdse zorg ook op die datum aangevangen.
5.1
De rechtbank is concluderend van oordeel dat aannemelijk is geworden dat eiser met [naam betrokkenen 1] vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voerde. Vast staat dat [naam betrokkenen 1] hiervan geen melding heeft gemaakt bij Baanbrekers. Hierdoor heeft zij de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden, waardoor Baanbrekers haar bijstandsuitkering mocht intrekken. Dat betekent dat aan de voorwaarden van artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet is voldaan. Het college was daarom bevoegd om de over de te beoordelen periode van [naam betrokkenen 1] te veel betaalde bijstand en gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen van eiser [6] . Dringende redenen zijn niet gesteld en zijn de rechtbank overigens ook niet gebleken.
5.11
De rechtbank overweegt - wellicht ten overvloede - dat sociale voorzieningen, zoals een Participatiewet-uitkering, uit collectieve middelen worden opgebracht en dat hieraan onder meer een draagvlak tot maatschappelijke solidariteit ten grondslag ligt. De rechtbank is niet blind voor de kritische houding jegens de bestuursrechter en diens oordelen in het actuele maatschappelijke debat, maar overweegt dat de handelwijze van eiseres en [naam eiser] in deze zaak afbreuk doet aan dat draagvlak. Eiser en [naam betrokkenen 1] hebben met een van te voren bedachte constructie, waarbij eiser als eigenaar van een nieuwbouwwoning zogenaamd op een kamertje zou wonen bij een collega, er bewust voor gekozen om te frauderen met de bijstandsuitkering van [naam betrokkenen 1] . Fraude met sociale voorzieningen zorgt voor steeds strengere regels, waar ook mensen die geen kwaad in de zin hebben de dupe van worden.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 14 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 3, derde lid, van de Participatiewet
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
Artikel 53, zesde lid, van de Participatiewet
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…).
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59, eerste, tweede en vierde lid, van de Participatiewet
1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, (…) niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
4. De in het eerste, tweede (….) lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Voetnoten

1.CRvB 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1541.
2.CRvB 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:400.
3.CRvB 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:105.
4.CRvB 24 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3788.
5.CRvB 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:939.
6.CRvB 24 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3103.