ECLI:NL:CRVB:2018:105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens vermeende verhuizing en de motivering daarvan
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante op basis van de veronderstelling dat zij haar woonplaats heeft verplaatst. Appellante had zich op 17 mei 2013 gemeld bij het college voor bijstandsverlening ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het college kende haar bijstand toe, maar na een onderzoek concludeerde het college dat appellante haar hoofdverblijf buiten de gemeente had. Dit leidde tot een besluit van 12 september 2014 om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Appellante ging vervolgens in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat appellante haar woonplaats daadwerkelijk heeft prijsgegeven. De Raad stelt vast dat appellante gedurende de week vijf nachten in de woning van een derde verbleef, maar ook twee nachten in haar eigen woning. De Raad concludeert dat het college niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die de woonplaats van appellante zouden kunnen bevestigen of ontkrachten. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en herroept het besluit van 12 september 2014. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante.