ECLI:NL:RBZWB:2022:770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, en de verweerder, die de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken en teruggevorderd. De zaak betreft de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019, waarin eiseres volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met [naam huurbaas]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op goede gronden heeft geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, gebaseerd op diverse onderzoeksbevindingen, waaronder getuigenverklaringen en waarnemingen. Eiseres heeft de gezamenlijke huishouding betwist en aangevoerd dat er geen financiële verstrengeling was en dat zij pas op 1 januari 2020 is gaan samenwonen met [naam huurbaas]. De rechtbank oordeelt echter dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding en dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door dit niet te melden aan Baanbrekers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8428 PW

uitspraak van 14 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. G.J. de Kaste,
en

het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 januari 2020 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand op grond van de Participatiewet van eiseres van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 ingetrokken. Bij besluit van 12 maart 2020 (primair besluit II) is de ingetrokken uitkering teruggevorderd.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving van 1 april 2008 tot en met 31 december 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande van Baanbrekers. Sinds 1 december 2015 huurt zij een woning van [naam huurbaas] aan de [adres 1] 7 te [plaatsnaam 1] , welke nieuwbouwwoning eind 2015 is opgeleverd. Zij woont daar met haar twee (inmiddels) meerderjarige kinderen.
Op basis van een anonieme tip op 28 mei 2019, inhoudende dat eiseres sinds september 2015 zou samenwonen met [naam huurbaas] , heeft het college een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres. In dat kader zijn heimelijke waarnemingen verricht en zijn bronnen op internet geraadpleegd. Bij eiseres zijn bankafschriften opgevraagd en er is informatie opgevraagd over het water-, gas- en elektraverbruik op het adres van eiseres en op het adres waar [naam huurbaas] staat ingeschreven in [plaatsnaam 2] ( [adres 2] 39), er zijn getuigenverklaringen opgenomen en er heeft een huisbezoek plaatsgevonden in [plaatsnaam 1] . Ook zijn eiseres en [naam huurbaas] gehoord. Naar aanleiding van het verrichte onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres en [naam huurbaas] vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voeren in de woning aan de [adres 1] .
In primair besluit I heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres van
1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 ingetrokken. In primair besluit II heeft het college de teveel betaalde bijstand van € 58.953,16 over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten. In het bestreden besluit heeft het college, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften van
13 juli 2020, de bezwaren tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Omvang geschil
2. In geschil is of Baanbrekers op goede gronden de bijstand over de periode van
1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 heeft ingetrokken en teruggevorderd.
Beroepsgronden
3. Eiseres betwist de gezamenlijke huishouding van 2016 tot en met 2019. Zij is pas op 1 januari 2020 gaan samenwonen met [naam huurbaas] . Er is in de te beoordelen periode geen sprake geweest van enige financiële verstrengeling en er is evenmin sprake geweest van wederzijdse zorg. En als er wel sprake was van een gemeenschappelijke huishouding, dan zou eiseres nog steeds bijstandsbehoeftig zijn. In de aanvullende beroepsgronden is aangevoerd dat Baanbrekers [naam huurbaas] ten onrechte geen cautie heeft gegeven en dat hierdoor geen gebruik kan worden gemaakt van hetgeen [naam huurbaas] heeft verklaard. Eiseres acht het onderzoek verder onvoldoende gefundeerd en inconsistent. Tot slot heeft eiseres omstandigheden aangegeven die verweerder verkeerd heeft gekwalificeerd en op basis waarvan verweerder ten onrechte de gezamenlijke huishouding heeft aangenomen. Hierop zal bij de beoordeling van de gronden nader worden ingegaan.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken en teruggevorderd. Hiervoor dient nader bekeken te worden of eiseres in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met [naam huurbaas] .
5.2
Het besluit tot het intrekken van het recht op bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
5.3
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Participatiewet is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het aanhouden van nog een andere woning door een van beide partners en/of het op een ander adres ingeschreven staan in de BRP is niet van doorslaggevende betekenis voor het vaststellen van het hoofdverblijf [2] . Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf in de woning aan de [adres 1] had. Het geschil spitst zich toe op de vraag of ook [naam huurbaas] zijn hoofdverblijf in de te beoordelen periode op dat adres had en zo ja, of er sprake was van wederzijdse zorg.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat eiseres en [naam huurbaas] vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding aan de [adres 1] 7 te [plaatsnaam 1] voeren. De onderzoeksbevindingen, zoals neergelegd in de rapportage van 23 december 2019, bieden hiervoor een toereikende grondslag. Wat eiseres daar in onderhavige procedure tegenin heeft gebracht, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Eiseres volstaat slechts met ontkenningen en bekritiseert (alle losse delen van) het onderzoek, zonder zelf concrete feiten aan te dragen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Ook ter zitting brengt eiseres geen nieuwe en verifieerbare argumenten naar voren. Hetgeen eiseres aanvoert, doet niet af aan het totaal geschetste beeld uit het fraudeonderzoek, waaruit een gezamenlijke huishouding volgt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hoofdverblijf
5.5
Ten aanzien van het hoofdverblijf van [naam huurbaas] overweegt de rechtbank dat bij 29 van de 46 waarnemingen [3] (de auto van) [naam huurbaas] aan de [adres 1] is waargenomen. Meermalen is hierbij de auto met beslagen ruiten in de morgen aangetroffen, hetgeen duidt op overnachten door [naam huurbaas] . Uit de waarnemingen volgt dat [naam huurbaas] in de betreffende periode meer dan de helft van het aantal nachten bij eiseres is verbleven [4] .
Het gezamenlijk hoofdverblijf is verder aannemelijk geworden door getuigenverklaringen van omwonenden uit [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] . In de getuigenverklaringen uit [plaatsnaam 1] verklaren de getuigen eenduidig en individueel dat eiseres en [naam huurbaas] al sinds de oplevering van de woning in [plaatsnaam 1] (eind 2015) onafgebroken samenwonen en dat men hen als stel beschouwt. Eiseres en [naam huurbaas] bezoeken ook, al sinds de oplevering van de woning, samen meerdere bijeenkomsten in de buurt. De getuigen in [plaatsnaam 2] wijzen enkel [naam betrokkenen] aan als bewoner van de woning aan de [adres 2] 39 [5] . Er is geen getuige die over [naam huurbaas] spreekt. De rechtbank beoordeelt de getuigenverklaringen als geloofwaardig, nu deze voldoende specifiek en gedetailleerd zijn, voortkomen uit eigen wetenschap en voldoende feitelijke gegevens bevatten [6] . Eiseres heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zitting bezwaar gemaakt tegen de anonieme getuigenverklaringen uit haar buurt. De rechtbank leidt uit het dossier af dat meerdere verklaringen zijn afgelegd ten overstaan van een sociaal rechercheur en dat de persoonsgegevens van deze getuigen bekend zijn bij Baanbrekers. De rechtbank ziet – gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen – geen aanleiding om aan te nemen dat, zoals door eiseres ter zitting geopperd, deze mensen een paar straten verderop zouden wonen. Gelet op de inhoud van de verklaringen betreft het mensen met zicht op de woning aan de [adres 1] 7. Bovendien zijn de verklaringen, zoals hiervoor ook overwogen, voldoende specifiek en gedetailleerd en bevatten zij voldoende feitelijke gegevens. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om deze verklaringen buiten beschouwing te laten.
Uit het water- en energieverbruik blijkt voorts dat het verbruik in [plaatsnaam 1] stijgt tot ruim boven het verbruik van een driepersoonshuishouden (eiseres en twee kinderen) en het verbruik in [plaatsnaam 2] ruim onder het verbruik van een tweepersoonshuishouden zit. Het feit dat de puberzoon van eiseres lang zou douchen in de woning in [plaatsnaam 1] , kan het lage waterverbruik in [plaatsnaam 2] niet verklaren. Tot slot zijn de berichten die [naam huurbaas] op social media heeft geplaatst, zeker in het licht van de overige onderzoeksbevindingen, niet voor meerdere interpretaties vatbaar. Eiseres en [naam huurbaas] wonen al vanaf de oplevering van de woning samen aan de [adres 1] . De rechtbank kan de stelling van eiseres dat de rechtbank de berichten op social media in haar zaak niet mag gebruiken, omdat het berichten van [naam huurbaas] zijn die zij niet zegt te kennen, niet volgen, nu de berichten onderdeel uitmaken van het frauderapport dat ten grondslag ligt aan de intrekking van haar uitkering en niet in geschil is dat eiseres de vrouw is op de foto’s en degene die wordt bedoeld in de berichten.
5.6
Nog daargelaten dat de rechtbank de verklaring van [naam huurbaas] niet gebruikt, wijst zij het argument dat verweerder aan [naam huurbaas] de cautie had moeten geven, af. [naam huurbaas] heeft een verklaring afgelegd in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek, gericht op de (nadere) vaststelling van het recht op bijstand van eiseres. Nu er geen sprake is van een bestraffend besluit, was verweerder ook niet gehouden om dezelfde bescherming en waarborgen te bieden als bij een verdachte in strafrechtelijke zin. Dat er eventueel later een boete wordt opgelegd, doet hier niet aan af [7] .
5.7
De rechtbank is aldus op basis van de combinatie van de diverse onderzoeksbevindingen van oordeel dat aannemelijk is geworden dat [naam huurbaas] vanaf 1 januari 2016 zijn hoofdverblijf had op het adres in [plaatsnaam 1] .
Wederzijdse zorg
5.8
De wederzijdse zorg blijkt uit een financiële verstrengeling tussen eiseres en [naam huurbaas] die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Eiseres heeft verklaard dat zij en [naam huurbaas] sinds 2013 een affectieve relatie hebben en dat zij in de periode 2017, 2018 en 2019 meermalen samen op (buitenlandse) vakantie zijn geweest. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat [naam huurbaas] de betreffende vakanties heeft betaald. Eiseres erkent in haar verklaring dat zij ook gebruik maakt van de auto van [naam huurbaas] , dat zij samen boodschappen doen en dat zij het huishouden verzorgt. De rechtbank constateert dat hieruit een (financiële) verstrengeling volgt die verder gaat dan enkel het delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat [naam huurbaas] vanaf de oplevering zijn hoofdverblijf had in de woning, is de wederzijdse zorg ook op die datum aangevangen.
5.9
De rechtbank is concluderend van oordeel dat aannemelijk is geworden dat eiseres met [naam huurbaas] vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voerde en dat eiseres door van deze gezamenlijke huishouding geen melding te maken bij Baanbrekers de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, waarbij er omkering van de bewijslast plaatsvindt. Het is volgens vaste jurisprudentie van de CRvB aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht zou hebben gehad op volledige dan wel aanvullende bijstand [8] . De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin niet geslaagd is. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe stukken en argumenten aangevoerd om aannemelijk te maken dat zij vanaf
1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 wel recht heeft op (aanvullende) bijstand.
5.1
Naar vaste rechtspraak van de CRvB [9] geldt dat – nu eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en de door haar gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van de bijstand – het college, indien mogelijk, schattenderwijs het recht op bijstand vast moet stellen. De rechtbank overweegt dat hierbij inzicht in de bankafschriften van [naam huurbaas] noodzakelijk is, omdat hiermee ook de hoogte van het nettosalaris en de netto woonlasten vastgesteld kunnen worden. [naam huurbaas] heeft die inzage geweigerd. Derhalve ontbreekt een deel van de essentiële informatie voor het college om de bijstand vast te stellen. Dit laat de rechtbank voor rekening en risico van eiseres.
5.11
Nu de rechtbank van oordeel is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het college terecht het recht op bijstand over de periode in geding volledig heeft ingetrokken, is het college ook gehouden om de onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen. Het college kan hier alleen in geval van een dringende reden (gedeeltelijk) van afzien. Eiseres heeft geen dringende redenen gesteld en deze zijn de rechtbank overigens ook niet gebleken.
5.12
De rechtbank overweegt - wellicht ten overvloede - dat sociale voorzieningen, zoals een Participatiewet-uitkering, uit collectieve middelen worden opgebracht en dat hieraan onder meer een draagvlak tot maatschappelijke solidariteit ten grondslag ligt. De rechtbank is niet blind voor de kritische houding jegens de bestuursrechter en diens oordelen in het actuele maatschappelijke debat, maar overweegt dat de handelwijze van eiseres en [naam huurbaas] in deze zaak afbreuk doet aan dat draagvlak. Eiseres en [naam huurbaas] hebben met een van te voren bedachte constructie, waarbij [naam huurbaas] als eigenaar van een nieuwbouwwoning zogenaamd op een kamertje zou wonen bij een collega, er bewust voor gekozen om te frauderen met de bijstandsuitkering van eiseres. Fraude met sociale voorzieningen zorgt voor steeds strengere regels, waar ook mensen die geen kwaad in de zin hebben de dupe van worden.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 14 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 3, derde lid, van de Participatiewet
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 53, zesde lid, van de Participatiewet
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…).
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4804.
2.CRvB 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:400.
3.In de periode vanaf 17 juni 2019 tot en met 16 juli 2019 en van 23 september 2019 tot en met 18 oktober 2019.
4.CRvB 30 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1213.
5.CRvB 31 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2894.
6.CRvB 24 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3788.
7.CRvB 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:939.
8.Bijvoorbeeld CRvB 27 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2584 en CRvB 22 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340.
9.Bijvoorbeeld CRvB 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2607.