ECLI:NL:RBZWB:2022:7594

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
21/4530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van rioolheffingen en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor het jaar 2020 twee aanslagen in de rioolheffing opgelegd, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank behandelt de geschilpunten, waaronder de vraag of de opbrengstlimiet voor de rioolheffing is overschreden en of belanghebbende recht heeft op vrijstellingen op basis van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet alle relevante stukken heeft overgelegd, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de beoordeling, aangezien de stukken openbaar toegankelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen rechtmatig zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de methodiek van de heffingsambtenaar. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor hij geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4530
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 september 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 op één aanslagbiljet twee aanslagen in de rioolheffing opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen belanghebbende deelgenomen. De heffingsambtenaar is niet verschenen. Nadat de zitting was begonnen, is gebleken dat de heffingsambtenaar niet aanwezig kon zijn doordat zij in een wachtrij stond bij de beveiliging voor toegang tot de rechtbank. Dat was de rechtbank niet eerder bekend omdat de heffingsambtenaar zich niet had aangemeld bij de receptie van de rechtbank (die zich bevindt vóór de beveiliging). Omdat de behandeling van de zaken al een half uur was aangehouden en belanghebbende niet akkoord ging met verdere aanhouding, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden zonder aanwezigheid van de heffingsambtenaar.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is inwoner van de gemeente [gemeente] (de gemeente). Aan hem zijn voor het jaar 2020 twee aanslagen in de rioolheffing opgelegd: een aanslag RIO 1 van € 193,85 en een aanslag RIO 2 van € 63,72.
2.2.
De Verordening rioolheffing 2020 van de gemeente (de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, verder te noemen: rioolheffing afvalwater; en
b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, verder te noemen: rioolheffing hemel- en grondwater.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
Artikel 5 Maatstaf van heffing rioolheffing afvalwater
De rioolheffing afvalwater wordt geheven:
1.
per perceel, met dien verstande dat meer dan één perceel in één aanslag kan worden begrepen én naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat door Brabant Water N.V. in de laatste verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of door de gebruiker is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald.
Artikel 6 Belastingtarieven
Het tarief voor de rioolheffing afvalwater bedraagt:
1.
€ 193,85 per perceel, te vermeerderen met:
2.
€ 0,59 per m³, bij een hoeveelheid afvalwater van 0 t/m 250 m³;
Artikel 8 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven ter zake van:
• gebouwde eigendommen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten;
• gebouwde eigendommen, die eigendom zijn van de gemeente en die uitsluitend worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente;
• gebouwde eigendommen, welke uitsluitend worden gebruikt als inrichting voor het geven van onderwijs.
Artikel 9 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2.3.
De aanslag RIO 1 is geheven naar het tarief van artikel 6, onderdeel 1 van de Verordening; de aanslag RIO 2 heeft betrekking op de verhoging van artikel 6, lid 2, van de Verordening en is berekend op 108 x € 0,59.
2.4.
De laatste afrekening van het waterleidingbedrijf voorafgaand aan het opleggen van de aanslag dateert van 19 december 2019. In deze afrekening staat een verbruik van 107 m³, dat ziet op de verbruiksperiode 9 november 2018 – 5 november 2019 dat is herrekend naar 108 m³ voor 365 dagen.
2.5.
Uit de gemeentelijke begroting voor het jaar 2020 blijkt een eigen vermogen van de gemeente op 1 januari 2020 van € 46.084.684 en een geprognosticeerd eigen vermogen per 3 december 2020 van € 42.777.506. Volgens de begroting 2020 wordt er € 132.613 aan rente extern betaald.
Tot de lasten die via de rioolheffing worden verhaald behoort een post kosten van overhead
van € 277.950 en een post rentetoerekening van € 1.069.189. Die rentetoerekening is 4,31% aan rente die is berekend over de boekwaarde van de investeringen die aan de rioolheffing zijn toe te rekenen. Het percentage van 4,31 is het gewogen gemiddelde van de externe rentekosten op lang- en kortlopende leningen. Van de extern betaalde rente van € 132.613 is niets aan de rioolheffing toegerekend. Tot de kosten van ramingen van de kosten van overhead opgenomen van in totaal € 277.950. De begroting gaat uit van 100%-kostendekkendheid van de rioolheffing.
2.6.
De gemeente heeft in 2020 geen rioolheffing geheven van 493 zelfstandige garageboxen en 6 of 7 transformatorhuisjes (trafo’s).
2.7.
Tussen partijen is in geschil (1) of de opbrengstlimiet voor de rioolheffing is overschreden, (2) of belanghebbende recht heeft op dezelfde vrijstellingen als de vrijstellingen in de Verordening op grond van het gelijkheidsbeginsel, (3) of van belanghebbende geen rioolrecht mag worden geheven omdat dat ook niet gebeurt van garageboxen en trafo’s, eveneens op grond van het gelijkheidsbeginsel, (4) of de aanslag RIO 2 moet worden vernietigd omdat het belastbaar feit zich niet heeft voorgedaan in 2020 maar in 2019.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de in 2.7 opgesomde geschilpunten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De rechtbank merkt vooraf op dat de heffingsambtenaar niet alle stukken van het geding heeft overgelegd. Zo ontbreken de gemeentelijke begroting en de Verordening. Die stukken zitten - anders dan de heffingsambtenaar schrijft in het verweerschrift - ook niet geheel bij het beroepsschrift. De rechtbank zal hieraan echter geen gevolgen verbinden, omdat de stukken belanghebbende kennelijk wel bekend zijn en zij openbaar toegankelijk zijn via internet zodat de rechtbank deze wel heeft kunnen consulteren. Evenmin zal de rechtbank gevolgen verbinden aan het onherkenbaar maken van de namen van ambtenaren in de door de heffingsambtenaar overgelegde bijlagen. De rechtbank acht een dergelijke anonimisering uit privacyoverwegingen geoorloofd, hoewel het nut ervan in dit geval betwijfeld kan worden aangezien het gaat om mails van belanghebbende aan de betreffende ambtenaren en die namen in de aanhef van de mail van belanghebbende staan (ongeanonimiseerd) en bij hem dus bekend zijn.
3.4.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de aanvaardbaarheid van de gemeentelijke raming van kosten en lasten met betrekking tot de rioolrechten voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar heeft de post overheadkosten als volgt toegelicht:
“In de begroting 2020 is op bladzijde 39 en 102 een totaaloverzicht van de overheadkosten opgenomen. De totale overheadkosten worden omgeslagen naar een toeslag op het uurtarief door de totale lasten van de overhead te delen door het totaal áantal uren FTE. De totale lasten van € 7.398.043 gedeeld door 219.941 uren, levert een opslag overhead op van € 33,63 per uur. Deze opslag is gehanteerd als overheadkosten bij de rioolheffing. Op bladzijde 80 van de begroting 2020 is de opslag overhead bij de netto lasten van de Rioolheffing als aparte kostenpost opgenomen.”
De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting voldoende. Dat de methodiek van toerekenen niet is opgenomen in de Financiële Verordening doet daaraan niet af, omdat de begroting voldoet aan de gewijzigde BBV. [1] Belanghebbende heeft tegenover de toelichting van de heffingsambtenaar onvoldoende gesteld om zijn twijfel met betrekking tot de overheadkosten gegrond te bevinden.
De rechtbank heeft ook geen reden te twijfelen aan de aanvaardbaarheid van de post rentekosten. Het staat de gemeente immers vrij om rente over het niet afgeschreven deel van de investeringen in het riool te rekenen tot de kapitaallasten die via de rioolheffing kan worden verhaald. [2] Die rente is een extracomptabele last waarvoor de comptabiliteitsvoorschriften die gelden voor de begroting van de gemeente niet gelden. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nader bewijs omtrent de juistheid van die rentetoerekening te leveren, zoals hij in de pleitnota heeft gevraagd.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de in artikel 8 van de Verordening opgenomen vrijstellingen. Die betreffen immers openbaar toegankelijke gebouwen waarvan het gebruik het openbaar belang dient. Dat acht de rechtbank een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling waarover belanghebbende klaagt. [3]
3.6.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat van de garageboxen niet duidelijk is of zij zijn aangesloten op of lozen op het riool en dat daarom uit efficiencyoverwegingen wordt afgezien van heffing. Datzelfde geldt voor de trafo’s van waaruit volgens de heffingsambtenaar geen water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het buiten de heffing laten van deze objecten en dus van de ongelijke behandeling waarover belanghebbende klaagt. [4]
3.7.
In de aanslag RIO 2 is belasting geheven over de hoeveelheid water die volgens de afrekening van het waterleidingbedrijf van 19 december 2019 in de periode van november 2018 tot november 2019 voor het perceel van belanghebbende is afgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit de laatste afrekening is vóór 2020. Op grond van artikel 5 van de Verordening moet het aantal kubieke meters dat volgens die afrekening naar het perceel is toegevoerd dan worden beschouwd als het aantal kubieke meters water dat in 2020 vanuit het perceel wordt afgevoerd. Niet kan worden gezegd dat een dergelijk forfait, dat is gebaseerd op het werkelijk in enige periode van 365 aaneengesloten dagen afgenomen hoeveelheid water, een verband met de realiteit ontbeert. [5] Het stond de gemeente daarom vrij om de hoeveelheid afvalwater aldus te forfaiteren.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond.
4.2.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 14 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 10 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1679.
2.Vgl. Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1020, BNB 2019/140.
3.Vgl. Hoge Raad 6 augustus 2021, ECLI:NL:HR:2021:1188.
4.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2021, ECLI: NL:GHARL:2021:4158, bevestigd door Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:667.
5.Vgl. Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, r.o. 3.2.3.