Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
- voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) van € 44.646, een vergrijpboete van € 11.161 en belastingrente van € 4.438;
- over het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.857, een vergrijpboete van € 3.933 en belastingrente van € 2.179;
- over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.541, een vergrijpboete van € 4.268 en belastingrente van € 1.722;
- over het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.496, een vergrijpboete van € 5.138 en belastingrente van € 1.336;
- over het jaar 2017 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.271, een verzuimboete van € 369 en belastingrente van € 277.
- OB 2014/2017 tot € 5.625;
- IB/PVV 2014 tot € 1.983;
- IB/PVV 2015 tot € 2.151;
- IB/PVV 2016 tot € 2.590;
- IB/PVV 2017 tot € 351.
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling door de rechtbank
- belanghebbende stelt dat hij, toen hij de eenmanszaak overnam van zijn broer, een bedrag aan goodwill heeft betaald van € 15.000 en dat de inspecteur de goodwill en de afschrijving daarop niet had mogen corrigeren. Desgevraagd heeft belanghebbende geen objectief controleerbaar bewijs overgelegd waaruit blijkt dat er inderdaad sprake was van goodwill en daarvoor is betaald. Toen [adviseur 2] de adviseur van belanghebbende werd, heeft hij op de balans 2015 geen goodwill opgenomen;
- belanghebbende stelt dat hij per maand € 1.000 aan huur heeft betaald voor het café en € 350 voor de bovenwoning. Belanghebbende heeft desgevraagd geen huurovereenkomst(en) overgelegd. Hij heeft weliswaar € 1.000 per maand betaald aan zijn broer, maar dat bedrag kan ook betrekking hebben op de aflossing op de lening van zijn broer en/of (deels) op de huur van de inboedel en inventaris van het café;
- belanghebbende betwist dat hij per jaar € 1.000 aan energiekosten heeft betaald; hij stelt dat dit rond de € 30 per maand lag omdat hij niet in de woning boven het café woonde. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur € 1.000 energiekosten per jaar in aanmerking heeft genomen, wat neerkomt op € 83,33 per maand. Verder stond belanghebbende van 14 juli 2014 tot 21 maart 2018 in de BRP ingeschreven op het adres van de bovenwoning. Tot slot is [belanghebbende] tijdens het boekenonderzoek met de controleur overeengekomen dat voor de jaren 2014 en 2015 rekening zal worden gehouden met een correctie privégebruik energie van € 1.000 per jaar exclusief omzetbelasting;
- belanghebbende betwist dat sprake was van aansluitverschillen inzake de kasmiddelen omdat de lening van zijn broer en de storting van € 16.000 nog meegenomen moeten worden. Belanghebbende heeft geen objectief controleerbaar bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij geld heeft geleend en/of geld heeft gestort.
- belanghebbende betwist de door de inspecteur gehanteerde brutowinstmarges en stelt dat moet worden uitgegaan van de branchegegevens van de Rabobank. Tegenover de gemotiveerde en onderbouwde berekening van de inspecteur, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de branchegegevens van de Rabobank een accurater beeld van de resultaten van zijn eenmanszaak geven. Bovendien gaan de branchegegevens van de Rabobank uit van een percentage van een gemiddelde omzet, terwijl de daadwerkelijk door belanghebbende behaalde omzet nu juist in geschil is.
- de financiële omstandigheden van belanghebbende;
- het feit dat de aanslagen zijn opgelegd met omkering en verzwaring van de bewijslast;
- het feit dat bij het opleggen van de aanslagen is gewerkt met een theoretische omzetberekening;
- het feit dat sprake is van samenloop in die zin dat dezelfde feiten hebben geleid tot boeten voor zowel de IB/PVV als de OB;
- het feit dat belanghebbende zijn onderneming in 2018 heeft gestaakt; en
- het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
5.Conclusie en gevolgen
6.Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen;
- vermindert de boetebeschikking OB 2014/2017 tot een bedrag van € 4.737;
- vermindert de boetebeschikking IB/PVV 2014 tot een bedrag van € 1.669;
- vermindert de boetebeschikking IB/PVV 2015 tot een bedrag van € 1.812;
- vermindert de boetebeschikking IB/PVV 2016 tot een bedrag van € 2.180;
- vermindert de boetebeschikking IB/PVV 2017 tot een bedrag van € 295.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: