In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 25 januari 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2016, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 26.028. Belanghebbende, die in 2016 in Nederland woonachtig was, maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag niet te hoog heeft vastgesteld en dat hij gebonden is aan de A1-verklaring die door de Sociale Verzekeringsbank is afgegeven. Belanghebbende stelde dat de inspecteur geen rekening hield met de situatie van dubbele premieheffing, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur verplicht is de A1-verklaring te volgen. Ook de verzoeken van belanghebbende om verrekening van buitenlandse premies en aftrek van in Liechtenstein ingehouden premies worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar kent wel een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelt de inspecteur en de Minister tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan belanghebbende.