In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. Eiseres had eerder aanvragen ingediend, die door het UWV waren afgewezen op basis van de conclusie dat zij geen arbeidsvermogen had, maar dat er in de toekomst mogelijkheden tot herstel waren. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening van de besluiten rechtvaardigden.
De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie was verslechterd en dat er nieuwe diagnoses waren gesteld, waaronder PTSS en een persoonlijkheidsstoornis. Het UWV daarentegen stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er nieuwe medische feiten waren die een andere beoordeling van haar arbeidsvermogen rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het UWV de afwijzing van de herzieningsverzoeken op goede gronden had gedaan en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de besluiten van het UWV. Eiseres had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de eerdere besluiten, waardoor deze onherroepelijk waren geworden. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om nieuwe feiten of omstandigheden aan te tonen, wat zij niet had gedaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 februari 2022.