ECLI:NL:RBZWB:2022:5757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
BRE 18/7946 tot en met BRE 18/7953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor belanghebbende te Jersey

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd op Jersey, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een informatiebeschikking die de inspecteur op 3 juli 2018 aan de belanghebbende heeft gegeven, met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2016. De inspecteur handhaafde deze beschikking bij uitspraak op bezwaar op 24 oktober 2018. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat de informatiebeschikking terecht is gegeven en dat de inspecteur de beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op basis van de beschikbare gegevens in redelijkheid kon concluderen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende op grond van artikel 47 AWR verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken, maar dat zij hieraan niet heeft voldaan. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, waaronder de stelling dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij belastingplichtig is in Nederland, verworpen. De rechtbank concludeert dat de informatiebeschikking terecht is gegeven en handhaafde deze.

De rechtbank heeft de belanghebbende bovendien een nieuwe termijn van vier weken gegeven om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/7946 tot en met BRE 18/7953
uitspraak van 12 oktober 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], te Jersey ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 juli 2018 aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting en de omzetbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2016 (de informatiebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2018 de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 november 2018, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken met bijlagen ingediend, ingekomen bij de rechtbank op 1 augustus 2022. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Voorafgaand aan de zitting heeft de inspecteur een pleitnota met bijlagen ingediend, ingekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2022.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022 te Breda.
Ter zitting zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] en [B] , de gemachtigde van belanghebbende, mr. K. Smeele, verbonden aan Smeele Tax te Leiderdorp, en namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende en haar gemachtigde hebben aan de zitting deelgenomen door middel van een directe beeld- en geluidsverbinding via Microsoft Teams. Tijdens de zitting zijn de zaken van belanghebbende gezamenlijk (maar niet gevoegd) behandeld met de zaken met nummers BRE 18/6587 tot en met BRE 18/6591, BRE 18/6593 en BRE 18/6594 (betreffende [B] ) en de zaken met nummers BRE 18/6597 tot en met BRE 18/6602 en BRE 18/6604 (betreffende [A] ). De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting per e-mail een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is op 26 september 2013 opgericht naar het recht van Jersey , en heeft de rechtsvorm Limited. Het statutaire adres van belanghebbende bevindt zich op Jersey .
2.2.
De aandelen in belanghebbende worden gehouden door de heer [A] ( [A] ) en mevrouw [B] ( [B] ), elk voor 50%. [A] en [B] voeren gezamenlijk de directie over belanghebbende. Zij zijn tevens de enige werknemers van belanghebbende.
2.3.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit ICT-dienstverlening en projectmanagement. Hiertoe worden [A] en [B] gedetacheerd.
De diensten worden sinds begin 2013 verricht via tussenkomst van [A BV] , [A Ltd.] , [B Ltd.] en [C Ltd.] . De uiteindelijke opdrachtgever is [B BV] . In oktober 2013 wordt [C Ltd.] vervangen door belanghebbende. [D Ltd.] is eind 2013 geliquideerd. Vanaf oktober 2013 worden de voormelde werkzaamheden door tussenkomst van belanghebbende verricht.
2.4.
[A] en [B] wonen samen en hebben twee kinderen. Tot eind september 2013 wonen [A] en [B] in Nederland. Vanaf 1 september 2013 huren zij een woning op Jersey . Op 14 oktober 2013 schrijven zij zich met hun kinderen uit in Nederland en schrijven zij zich in op Jersey .
2.5.
Met dagtekening 21 maart 2018 stuurt de inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief. De inspecteur verzoekt belanghebbende haar volledige administratie, inclusief e-mailverkeer, over 2013 tot de datum van dagtekening van de brief binnen vier weken na dagtekening te overleggen. Ook nodigt de inspecteur belanghebbende uit voor een gesprek.
2.6.
Op 11 april 2018 reageert belanghebbendes gemachtigde per mail op de vragenbrief van de inspecteur. Belanghebbende betwist onder meer dat de werkzaamheden van [A] en [B] na de verhuizing in Nederland hebben plaatsgevonden, dat de aan de inspecteur ter beschikking staande gegevens correct zijn en wenst inzage te krijgen in deze gegevens. De gevraagde informatie wordt niet overgelegd.
2.7.
Bij e-mail van 13 april 2018 reageert de inspecteur op belanghebbendes e-mail en herhaalt hij zijn verzoek om informatie.
2.8.
Op 24 april 2018 reageert belanghebbendes gemachtigde per e-mail. De gemachtigde schrijft onder meer dat belanghebbende druk doende is om informatie te verzamelen die de aan de inspecteur ter beschikking staande gegevens kunnen weerleggen en verzoekt inzage te verstrekken in de gegevens die de inspecteur beweert te hebben ontvangen van derden. Belanghebbende verzoekt tevens met inachtneming van nader over te leggen gegevens het vermoeden van een heffingsbelang gemotiveerd te heroverwegen. Verder is volgens de gemachtigde niet duidelijk wat de over te leggen administratie inhoudt. De gevraagde informatie wordt niet verstrekt.
2.9.
Op 28 mei 2018 stuurt de inspecteur een herhaald verzoek om inlichtingen en bescheiden naar belanghebbende. In dit verzoek staat onder meer het volgende:
“U stelt dat onduidelijk is wat administratie inhoudt, nu in Jersey andere administratieve eisen gelden. [Belanghebbende] verzoekt helderheid te verstrekken ter voorkoming van het risico niet te kunnen voldoen aan de informatieverplichting.
Als onderdeel van die administratie beschouw ik onder meer:
1. (Concept-)Jaarrekeningen 2013 tot heden van [belanghebbende] of andere stukken die inzicht geven in de financiele positie per balansdatum en de betreffende accountantsrapporten;
2. een beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing van [belanghebbende] waarin is opgenomen hoe
a. telefoonverkeer, e-mailverkeer, communicatie via sms/skype/facetime/whatsapp of via overige communicatiekanalen moeten worden vastgelegd en geadministreerd;
b. het proces en de vastleggingen rond aandeelhoudersvergaderingen is beschreven;
c. het proces en de vastleggingen rond bestuursvergaderingen is beschreven; en/of
d. het proces rond binnenkomende inkoopfacturen is beschreven.
3. (een digitale kopie van) de volledige administratie (in de meest ruime zin van het woord) van [belanghebbende] over de periode van 2013 tot heden. Onder de volledige administratie versta ik alle gegevens over [belanghebbende] die zijn vastgelegd, zowel op papier als in digitale vorm. Dit zijn onder meer, doch zeker niet uitputtend, de volgende stukken:
a. De (digitale) financiele administratie;
b. Alle (e-mailcorrespondentie met de heer [A] en mevrouw [B] , inbrengers van vermogen, debiteuren, banken, financiers, autoriteiten, de vertegenwoordiger(s) namens [belanghebbende];
c. Verslagen en/of notulen van bestuursvergaderingen en -o verleggen;
d. Bestuursbesluiten;
e. Tussentijds gemaakte (klad)-berekeningen;
f. In- en verkoopfacturen en overige facturen;
g. Alle bankafschriften;
h. Leningsovereenkomsten en een overzicht van de rekening-courantrekening(en);
i. Verslagen van aandeelhoudersvergaderingen van [belanghebbende] en verslagen van aandeelhoudersvergaderingen van (eventuele) deelnemingen;
j. Documenten waaruit blijkt op welk moment [belanghebbende] belastingplichtig is geworden voor de winstbelasting van Jersey
k. Winstbelastingaangiften en -aanslagen van de jaren 2013 tot heden van [belanghebbende].
4. Het tijdschrijven (of de urenverantwoording) van de medewerkers en de directie van [belanghebbende] ten behoeve van [belanghebbende] en ten behoeve van klanten van [belanghebbende].
Indien de (e-mail)correspondentie fiscale adviezen bevat, mogen de adviesdelen van die
correspondentie onleesbaar gemaakt worden.
(…)
Bij deze wil ik u nogmaals in de gelegenheid stellen om te reageren op de brief van 21 maart 2018. Ik geef u de gelegenheid tot 19 juni 2018.”
2.10.
Op 19 juni 2018 antwoordt belanghebbendes gemachtigde per e-mail op de vragenbrief van de inspecteur. Belanghebbende handhaaft haar stellingen uit de mail van 24 april 2018. De gevraagde informatie wordt niet verstrekt.
2.11.
Op 2 juli 2018 stuurt belanghebbende aan de inspecteur per e-mail een tweetal
verklaringen van de Comptroller of Taxes van Jersey van 18 januari 2017, waarin deze bevestigt dat [A] en [B] inwoner zijn van Jersey en aldaar inkomstenbelasting betalen.
2.12.
In de informatiebeschikking verwijst de inspecteur naar de informatieverzoeken van 21 maart 2018 en 28 mei 2018, en herhaalt hij de opsomming weergeven in 2.8. Indien belanghebbende alsnog aan de informatieverplichting wil voldoen, wordt zij verzocht binnen twee weken na dagtekening van de informatiebeschikking contact op te nemen met de inspecteur.
2.13.
Op 14 maart 2017 heeft de inspecteur via de Central Liaison Office te Almelo ( CLO ) aan de bevoegde autoriteiten van Jersey op de voet van artikel 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (de TIEA) [1] informatie gevraagd over belanghebbende, [A] en [B] . In het verzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“On 14 October 2013, Mr [A] and Mrs [B] officially emigrated to Jersey . As a result of an income tax audit it was established that Mr [A] and possibly Mrs [B] incorporated [belanghebbende] and [E Ltd.] prior to the emigration.
In addition, information available to the Netherlands Tax and Customs Administration ( NTCA ) shows that after 14 October 2013, Mr [A] and Mrs [B] received a structural income from activities for an (end) customer in the Netherlands. These activities were performed at the workplace of the (end) customer in the Netherlands at least until 14 October 2013. These activities may be subject to Dutch taxation.
It is not clear if Mrs [B] and Mr [A] declare the income from these activities in their income tax returns in Jersey . Perhaps they perform these activities via one of their companies. In that case there may be a permanent establishment in the Netherlands or perhaps the fiscal residence of the company is actually the Netherlands.
During the audit by the NTCA it emerged that Mr [A] at least has/had a bank account with HSBC Bank Plc .
Information requested
(…)
[belanghebbende]
To gain insight into the fiscal residence of the company and to determine whether there is a permanent establishment in the Netherlands. In addition, there may be activities by Mr [A] and/or Mrs [B] via [belanghebbende] , that are subject to income tax in the Netherlands. I would like to receive the following information from you:
1. Copies of corporation tax returns and assessments of [belanghebbende] for the years 2013 - (…) 2015.
2. Overview of declared and paid wages tax regarding the years 2013 - 2016.
3. Financial statements of [belanghebbende] regarding the years 2013 - 2015.
4. Copies of invoices sent by [belanghebbende] and a specification of the performed activities/services for the years 2013 -2016.”
2.14.
Na verdere correspondentie gedurende 2018 heeft het CLO van de bevoegde autoriteiten van Jersey op 7 januari 2019 de “company tax returns and assessments” voor de jaren 2013 tot en met 2015 ontvangen. Verder heeft het CLO van de bevoegde autoriteiten van Jersey op 22 februari 2019 informatie ontvangen afkomstig van HSBC Bank Plc Jersey Branch, PKF BBA Limited en het Companies Registry at the Jersey Financial Services Commission.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven;
- of de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden;
- of de inspecteur artikel 10 van de Grondwet, artikelen 6 en 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikelen 26 en 27 van het Verdrag van Wenen heeft geschonden; en
- of sprake is van schending van de TIEA.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Informatiebeschikking
4.1.
Belanghebbende stelt dat de informatiebeschikking ten onrechte is gegeven en in bezwaar ten onrechte is gehandhaafd.
4.2.
Ieder is op grond van artikel 47, lid 1, AWR gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Artikel 52a, lid 1, AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
4.3.
Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498, en HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603).
4.4.
De inspecteur wenst in dit geval opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende mogelijk belastingplichtig is in Nederland, hetzij omdat haar feitelijke leiding mogelijk in Nederland is gevestigd, hetzij omdat zij mogelijk beschikt over een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger in Nederland. Hiertoe baseert de inspecteur zich onder meer op de volgende hem ter beschikking staande gegevens:
  • Belanghebbende is, voor zover bekend, uitsluitend actief op de Nederlandse markt en heeft uitsluitend Nederlandse opdrachtgevers, zoals [B BV] ;
  • De enige bekende werknemers van belanghebbende, [A] en [B] , hebben de Nederlandse nationaliteit en woonden, in ieder geval tot september 2013, in Nederland;
  • De inspecteur beschikt over informatie van derden waaruit is af te leiden dat de werknemers van belanghebbende ook na september 2013 hun werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in Nederland hebben verricht. Ten aanzien van [B] is op 3 januari 2017 namens [A Ltd.] verklaard dat zij haar werkzaamheden voor de eindopdrachtgever [B BV] uitsluitend in Nederland verricht. Ten aanzien van [A] verklaart een werknemer van [A BV] op 15 december 2016 dat de plaats van werkzaamheden niet is gewijzigd ten tijde van de verhuizing van [A] naar Jersey en dat dit vermoedelijk Den Haag is;
  • Belanghebbende maakt gebruik van een Nederlandse bankrekening en verzoekt [A BV] op 7 oktober 2013 om de gefactureerde bedragen voortaan naar deze Nederlandse bankrekening over te maken;
  • Op 20 december 2013 ondertekent [A] , namens belanghebbende, een overeenkomst met [C BV] . De overeenkomst vermeldt dat deze is ondertekend te Nieuwegein .
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur zich op grond hiervan in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie – de volledige administratie van belanghebbende – van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2016, omdat die informatie antwoord zou kunnen geven op de vraag of belanghebbende in die jaren in Nederland (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig is voor de Vpb, dan wel in Nederland btw is verschuldigd (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 12 april 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1440, en HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:697, BNB 2020/95). Belanghebbende was op grond van artikel 47, lid 1, AWR dan ook gehouden de door de inspecteur gevraagde gegevens en bescheiden over te leggen. Zij heeft echter niet voldaan aan het informatieverzoek van de inspecteur.
4.6.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.6.1.
Het (mogelijk) pleitbare standpunt van belanghebbende dat zij niet in Nederland belastingplichtig is, ontslaat haar niet van de verplichting om te voldoen aan een op artikel 47, lid 1, AWR gestoeld verzoek om inlichtingen aangaande haar (eventuele) belastingplicht (zie HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:673, BNB 2017/221).
4.6.2.
Anders dan belanghebbende betoogt, hoeft de Inspecteur in dit geval niet aannemelijk te maken dat belanghebbende in Nederland belastingplichtig is (zie HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603). Evenmin hoeft belanghebbende voorafgaande aan het opleggen van de informatiebeschikking in de gelegenheid te worden gesteld tegenbewijs te leveren ten aanzien van de redelijkheid van het door de inspecteur ingenomen standpunt. Dit geldt eveneens voor de bezwaarfase.
4.6.3.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase stukken ingebracht ter weerlegging van de redelijkheid van het door de inspecteur ingenomen standpunt. Op de inspecteur rust geen verplichting de redelijkheid van zijn standpunt te herzien met inachtneming van deze stukken, of deze stukken gemotiveerd te verwerpen. Wel dient de inspecteur de stukken in de beoordeling van het bezwaar te betrekken voor zover hiermee de gevraagde informatie wordt verstrekt. Dit laatste is echter niet aan de orde.
4.6.4.
De inspecteur heeft van de bevoegde autoriteiten van Jersey inmiddels de “company tax returns and assessments” voor de jaren 2013 tot en met 2015 ontvangen. Voor zover hij hiermee reeds (gedeeltelijk) over de gevraagde informatie beschikt, doet dit niet af aan het oordeel in 4.5, aangezien die informatie niet door belanghebbende is overgelegd en zij daarmee niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
4.7.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij het opleggen van de informatiebeschikking en in de bezwaarfase heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4.8.
Ten aanzien van het motiveringsbeginsel geldt het volgende. De inspecteur heeft in de vragenbrief van 21 maart 2018, in de informatiebeschikking en in de uitspraak op bezwaar omschreven op welke gegevens hij zijn verzoek heeft gebaseerd, en hij heeft daarbij steeds het heffingsbelang toegelicht. De gronden waarop het bezwaar van belanghebbende is afgewezen, blijken bovendien voldoende duidelijk uit de uitspraak op bewaar. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.5 tot en met 4.6.4, kon de inspecteur hiermee volstaan. In het bijzonder is de inspecteur in dit geval niet gehouden zijn keuze om aan belanghebbende vragen te stellen nader te motiveren, of het vermoeden van een heffingsbelang gemotiveerd te herzien aan de hand van aangeboden of overgelegde stukken.
4.9.
Ten aanzien van het zorgvuldigheidsbeginsel geldt dat de inspecteur de informatiebeschikking heeft gegeven na herhaalde verzoeken om informatie, waarbij belanghebbende tussen deze verzoeken steeds een geruime tijd heeft gehad om te reageren. In deze verzoeken heeft de inspecteur steeds gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde informatie, waaronder het geven van een informatiebeschikking. Belanghebbende heeft aan deze verzoeken desalniettemin geen gevolg gegeven.
4.10.
Voorts heeft de inspecteur in het kader van het beginsel van fair play erop gewezen dat voor zover de gevraagde informatie adviezen bevat, belanghebbende deze niet hoeft te verstrekken. Van schending van het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel is dus geen sprake, laat staan dat de inspecteur misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt.
Schending van Grondwet en diverse verdragen
4.11.
In het nadere stuk van 30 juli 2022 beroept belanghebbende zich voorts op artikel 10 van de Grondwet (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), artikelen 6 en 8 EVRM (recht op een eerlijk proces respectievelijk recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven), artikel 1, Twaalfde Protocol, EVRM (algemeen verbod van discriminatie) en artikelen 26 en 27 Verdrag van Wenen (“pacta sunt servanda” respectievelijk nationaal recht en naleving van verdragen).
4.12.
Belanghebbende heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd waarom er in haar geval sprake zou zijn van strijdigheid met voormelde bepalingen en het beroep daarop naar haar mening dient te slagen. Ter onderbouwing van de gestelde schendingen heeft zij geen feiten gesteld die zien op het nemen van de informatiebeschikkingen. Belanghebbende heeft derhalve niet voldaan aan haar stelplicht. Het beroep op de genoemde bepalingen faalt.
TIEA
4.13.
Belanghebbende betoogt dat sprake is van een schending van de TIEA, dan wel de uitleg en toepassing daarvan te goeder trouw. Meer in het bijzonder stelt belanghebbende dat de toepassing van artikel 47 AWR wordt beperkt door de TIEA en het nationale recht van Jersey . Volgens belanghebbende is de door Jersey verstrekte informatie onrechtmatig verkregen en kan deze door de inspecteur niet worden gebruikt voor het vaststellen van de belastingplicht van belanghebbende. De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de TIEA alleen toepassing vindt in de verhouding tussen staten en niet, zoals belanghebbende in dit geval veronderstelt, in de verhouding tussen de inspecteur en haar.
4.14.
Op grond van artikel 4, lid 1, derde volzin, van de TIEA verzoekt de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij alleen om informatie uit hoofde van dit artikel indien zij de verzochte informatie niet op andere wijze kan verkrijgen, of die andere wijze van verkrijging zou leiden tot onevenredige moeilijkheden. Ingevolge artikel 4, lid 5, van de TIEA worden verzoeken om informatie schriftelijk gedaan met daarin onder meer (letter h) een verklaring dat het verzoek in overeenstemming is met de wetgeving en de bestuursrechtelijke praktijk van de verzoekende partij, dat indien de gevraagde informatie zich in het rechtsgebied van de verzoekende partij zou bevinden, de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij deze informatie volgens de wetten van de verzoekende partij of volgens de normale gang van zaken in de bestuursrechtelijke praktijk zou kunnen verkrijgen, en dat het verzoek in overeenstemming is met de TIEA en (letter i) een verklaring dat de verzoekende partij op haar eigen grondgebied alles in het werk heeft gesteld om de informatie te verkrijgen, tenzij dit zou leiden tot onevenredige moeilijkheden.
4.15.
In geschil is niet het informatieverzoek aan de bevoegde autoriteiten van Jersey op grond van de TIEA, maar de informatiebeschikking. Het verzoek aan de bevoegde autoriteiten van Jersey is gedaan in maart 2017. De gevraagde informatie is uiteindelijk (gedeeltelijk) verstrekt begin 2019, dus na het geven van de informatiebeschikking en de uitspraak op bezwaar. Niet in te zien valt hoe de verstrekte informatie van belang kan zijn geweest voor de informatiebeschikking. Of de inspecteur het bepaalde in artikel 4, lid 1, derde volzin, van de TIEA heeft geschonden, zoals belanghebbende stelt, kan in het midden blijven. Dit geldt ook voor belanghebbendes stelling dat het verzoek op grond van de TIEA is gebaseerd op onjuiste informatie. De vraag naar de rechtmatigheid van de onder de TIEA verkregen informatie kan namelijk niet aan de orde komen in een procedure over een gegeven informatiebeschikking, maar pas in het kader van een procedure over een eventueel nog op te leggen aanslag. Overigens heeft belanghebbende niet onderbouwd in hoeverre de inspecteur met de door Jersey verstrekte informatie inmiddels beschikt over de in de informatiebeschikking gevraagde gegevens en bescheiden.
4.16.
Verder is in de overige bepalingen van de TIEA geen grondslag te vinden voor de stelling dat een uitstaand verzoek om informatie leidt tot een beperking van de verplichtingen van belanghebbende op grond van artikel 47 AWR, dan wel de bevoegdheid van de inspecteur tot het geven van een informatiebeschikking op grond van artikel 52a AWR. Dit volgt in ieder geval niet uit artikel 4, lid 5, letters h en i, van de TIEA. Deze bepalingen bevatten de voorwaarden waaraan een verzoek om informatie moet voldoen, waaronder de in deze onderdelen genoemde verklaringen. De toepassing hiervan kan evenmin aan de orde komen in een procedure over een gegeven informatiebeschikking.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat de TIEA geen beperking oplegt aan de inspecteur ten aanzien van het geven van de informatiebeschikking. Hetgeen belanghebbende in dit verband overigens heeft aangevoerd, kan derhalve buiten beschouwing blijven.
Slotsom
4.18.
De inspecteur heeft de informatiebeschikking terecht gegeven en deze in bezwaar terecht gehandhaafd. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Nadere termijn
4.19.
De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, lid 2, AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van vier weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • stelt belanghebbende tot vier weken na verzending van deze uitspraak in de gelegenheid alsnog de gevraagde informatie aan de inspecteur te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Bosman, voorzitter, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Trb. 2007, 208.