In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 behandeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, die voortkwam uit een boekenonderzoek bij de holding van belanghebbende. De rechtbank beoordeelt of er sprake is van een uitdeling van kosten, met name de bouwkosten van een garage en inrichting van een privé-werkkamer, en of de belastingrente gematigd moet worden.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat er sprake is van een uitdeling van de bouwkosten van de garage, aangezien de afspraken tussen belanghebbende en de holding niet onzakelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat de holding de ondergrond van de garage huurde voor haar bedrijfsactiviteiten en dat er geen bevoordeling van belanghebbende is. De inspecteur's argumenten over een vermeende lening van de holding aan belanghebbende worden verworpen, omdat er geen bewijs is dat deze lening niet kan of zal worden terugbetaald.
Wat betreft de inrichting van de privé-werkkamer, oordeelt de rechtbank dat de inspecteur zijn stelling niet voldoende heeft onderbouwd. Echter, de rechtbank erkent wel dat er een uitdeling is van de circuitkosten, omdat belanghebbende zelf een racelicentie heeft en de holding alleen de kosten van belanghebbende betaalt. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag en kent belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak leidt tot een vermindering van de navorderingsaanslag en een vergoeding van proceskosten aan belanghebbende.