Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 21/1052 en 21/1053, waarin belanghebbende in beroep ging tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2016 verminderd tot € 21.344 en voor 2017 tot € 31.662. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor de correcties die waren opgelegd, met uitzondering van enkele correcties die door de rechtbank zijn gehandhaafd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergrijpboetes ten onrechte waren opgelegd, omdat belanghebbende geen grove schuld kon worden verweten. Daarnaast heeft de rechtbank belanghebbende recht gegeven op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende en het griffierecht vergoed.