Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonend in Polen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000. Daarnaast was er een boete van € 369 opgelegd en was er € 5.769 aan rente in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen aangifte IB/PVV had gedaan, ondanks herhaalde uitnodigingen en aanmaningen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld op basis van beschikbare gegevens en dat de bewijslast was omgekeerd en verzwaard. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslag had onderbouwd met redelijke schattingen, maar dat een deel van de niet-aftrekbare kosten niet de redelijkheidstoets doorstond. De aanslag werd daarom verminderd tot een belastbaar inkomen van € 282.072.
Wat betreft de opgelegde boete oordeelde de rechtbank dat deze terecht was opgelegd, aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatig handelen door de inspecteur was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, behalve voor de boetebeschikking, en bepaalde dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 47 moest vergoeden.