ECLI:NL:HR:1996:AA2004

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31209
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Z. Zuurmond
  • C.H.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht inzake aanslag zuiveringsheffing 1989

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 maart 1995. De zaak betreft een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 1989 die aan belanghebbende, een gebruikster van een perceel te Z, was opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende handhaafden Gedeputeerde Staten de aanslag, maar het Hof vernietigde deze en verminderde de aanslag tot een bedrag berekend naar 3 vervuilingseenheden zonder verhoging. Gedeputeerde Staten gingen in cassatie tegen deze uitspraak.

Belanghebbende had het aangiftebiljet voor de zuiveringsheffing oningevuld teruggestuurd, met de stelling dat zij geen aanslag kon krijgen voor de jachthaven omdat er al een aanslag was opgelegd voor de verontreiniging vanuit haar woning. Het Hof oordeelde dat onder de gegeven omstandigheden niet kon worden gesproken van een situatie waarop artikel 9 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen van toepassing was. Dit oordeel werd in cassatie niet succesvol bestreden.

De Hoge Raad oordeelde dat indien een belastingplichtige zijn aangiftebiljet oningevuld terugzendt, maar daarbij gemotiveerd aangeeft waarom hij van mening is niet belastingplichtig te zijn, hem niet kan worden verweten dat hij nalatig is in het doen van aangifte, zelfs niet als zijn standpunt door de rechter onjuist wordt bevonden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 27 maart 1996 door de vice-president Stoffer, met de raadsheren Zuurmond en C.H.M. Jansen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Reijngoud.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 maart 1995 betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 1989 van de provincie Utrecht.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de zuiveringsheffing van de Provincie Utrecht opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van Gedeputeerde Staten in beroep gekomen bij het Hof. Bij ambtshalve gegeven beschikking van Gedeputeerde Staten van 16 november 1993 is de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar 3 vervuilingseenheden met een verhoging van ƒ 9,05.
Het Hof heeft de uitspraak van Gedeputeerde Staten vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar 3 vervuilingseenheden, zonder toepassing van verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Gedeputeerde Staten hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 3.1.1. Belanghebbende is gebruikster van het perceel a-straat 1 te Z. Op dit perceel bevindt zich de woning van belanghebbende en haar echtgenoot. Het perceel wordt tevens gebruikt voor de exploitatie van een jachthaven. De watervoorziening van de jachthaven vindt plaats via de watermeter van de woning. Er is geen aparte meter voor het waterverbruik ten behoeve van de jachthaven. 3.1.2. Belanghebbende heeft het haar uitgereikte aangiftebiljet voor de zuiveringsheffing oningevuld teruggezonden. In een begeleidende brief heeft zij vermeld van mening te zijn dat ter zake van de jachthaven aan haar geen aanslag in de zuiveringsheffing kon worden opgelegd omdat in de privé-sfeer reeds een aanslag was opgelegd voor de verontreiniging vanuit de woning. Het vervolgens aan haar toegezonden vragenbiljet heeft zij ingevuld en teruggezonden onder herhaling van haar standpunt. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat onder de in 3.1.2 vermelde omstandigheden niet kan worden gesproken van een situatie waarop het bepaalde in het derde lid van artikel 9 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen ziet. Dit oordeel wordt in cassatie tevergeefs bestreden. Indien, zoals hier, een belastingplichtige zijn aangiftebiljet oningevuld terugzendt maar daarbij uitdrukkelijk, en gemotiveerd aangeeft dat en waarom hij van mening is niet belastingplichtig te zijn, kan hem niet worden verweten dat hij nalatig is gebleven in het doen van aangifte, ook niet indien zijn standpunt door de rechter onjuist wordt bevonden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 27 maart 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Van Gedeputeerde Staten wordt een griffierecht geheven van ƒ 300,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van ƒ 150,-- dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak zodat nog resteert te betalen ƒ 150,--.