Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2022, staat centraal of de activiteiten van belanghebbende in 2015 voor zijn vennootschap [CV] een bron van inkomen vormden. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na afwijzing van dit bezwaar door de inspecteur, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende als beherend vennoot van [CV] in 2015 deelnam aan het economische verkeer, maar dat er geen objectieve verwachting was dat er in de toekomst winst zou worden behaald. Ondanks stijgende omzetten in de jaren 2014 tot en met 2019, bleef [CV] verlieslatend. Belanghebbende voerde aan dat andere ondernemingen ook in hun beginjaren verlies maakten, maar de rechtbank oordeelde dat deze vergelijking niet opging. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten in 2015 een bron van inkomen vormden, en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ondernemers om niet alleen omzet, maar ook winstpotentieel aan te tonen om als bron van inkomen te worden erkend. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend en heeft de beslissing openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.