ECLI:NL:HR:2002:ZC8134
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de heffingsrente bij uitstel van betaling in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 januari 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.656 en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende cassatie instelde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal J.W. Ilsink concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, waarbij het gaat om de vraag of de heffingsrente, die in rekening was gebracht bij de aanslag, rentedragend is geworden na het verlenen van uitstel van betaling. De Hoge Raad stelt vast dat, op grond van de Invorderingswet 1990, bij overschrijding van de betalingstermijn invorderingsrente in rekening wordt gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat de heffingsrente ten tijde van het verlenen van uitstel van betaling nog niet vaststond, omdat belanghebbende tijdig een rechtsmiddel had aangewend. Hierdoor kon de heffingsrente niet als rentedragend worden beschouwd.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2002.