ECLI:NL:RBZWB:2022:3472
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) wegens export
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2022, in de zaak BRE 21/1739, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. Belanghebbende had op 3 juli 2019 een verzoek tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) ingediend wegens export, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandelde.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek om teruggaaf van Bpm terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het verzoek niet binnen de dertien weken na beëindiging van de registratie van de auto was ingediend. Belanghebbende had de registratie van de auto op 22 februari 2019 beëindigd, maar het verzoek om teruggaaf werd pas op 3 juli 2019 ingediend. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft geboden voor hoorzittingen, maar dat belanghebbende niet is verschenen.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van belanghebbende dat het Unierecht van toepassing is en dat de inspecteur niet aan zijn hoorplicht heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.