ECLI:NL:RBZWB:2022:3426

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9878 en 20_9879
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-gemelde inkomsten uit boekverkoop en royalty's

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, vertegenwoordigd door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD). De eiseres, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Participatiewet, had haar uitkering over een periode van bijna negen jaar herzien en teruggevorderd gekregen door de ISD. De ISD stelde dat eiseres inkomsten had ontvangen uit de verkoop van boeken en kalenders, die zij niet had gemeld, en dat dit een schending van de inlichtingenplicht betekende.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD de herziening en terugvordering van de uitkering op goede gronden heeft uitgevoerd. De eiseres had in de periode van 6 november 2011 tot 1 januari 2020 royalty's en opbrengsten van de verkoop van boeken en kalenders ontvangen, maar had deze inkomsten niet gemeld bij de ISD. De rechtbank oordeelde dat de ISD terecht de uitkering had herzien en het ten onrechte betaalde bedrag van € 1.317,61 had teruggevorderd. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiseres dat de terugvordering onterecht was en dat er sprake was van rechtsongelijkheid, omdat andere gemeenten zich minder strikt zouden opstellen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor haar had, en dat de ISD niet in strijd had gehandeld met het vertrouwensbeginsel. De beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten van de ISD werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9878 PW en 20/9879 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, (Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal; de ISD),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 februari 2020 (primair besluit I) heeft de ISD de uitkering van eiseres op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) respectievelijk de Participatiewet over de periode van 6 november 2011 tot 1 januari 2020 herzien.
Met het besluit van 9 maart 2020 (primair besluit II) heeft de ISD primair besluit I gewijzigd. Over bepaalde perioden in de periode van november 2011 tot en met augustus 2019 wordt de uitkering van eiseres herzien en over bepaalde perioden ingetrokken.
In het besluit van 3 april 2020 (primair besluit III) heeft de ISD de ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 5.878,01 (bruto) van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft de ISD de bezwaren tegen primaire besluiten I en II deels gegrond verklaard en de periode van herziening dan wel intrekking van de uitkering beperkt.
In het besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit II) heeft de ISD het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III deels gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 1.317,61 (bruto).
In het besluit van 19 oktober 2020 (bestreden besluit III) heeft de ISD het bezwaar van eiseres van 21 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De ISD heeft geen verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 9 juni 2022. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, haar moeder en [naam begeleidster] (ambulant begeleidster van eiseres) en namens de ISD mr. M. Niessen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontving over de periode van 2 juli 2010 tot en met 31 december 2011 een WIJ-uitkering. Met ingang van 1 januari 2012 ontvangt zij een uitkering op grond van de Participatiewet.
Uit onderzoek van de ISD is gebleken dat eiseres in de periode van 6 november 2011 tot
1 januari 2020 royalty’s en opbrengsten van de verkoop van boeken en kalenders, giften en schadevergoedingen heeft ontvangen.
Bij primair besluit I heeft de ISD de uitkering van eiseres over de periode van 6 november 2011 tot 1 januari 2020 herzien. De ISD merkt voormelde opbrengsten aan als inkomsten en in aanmerking te nemen middelen, die op de uitkering van eisers in mindering gebracht hadden moeten worden. Dat is niet gebeurd omdat eiseres in strijd met de inlichtingenplicht hiervan geen melding heeft gemaakt.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 25 maart 2020 bezwaar gemaakt.
Bij primair besluit II heeft de ISD met toepassing van 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verband met van eiseres ontvangen gegevens over haar inkomsten en andere in aanmerking te nemen middelen, primair besluit I gewijzigd. De ISD heeft de uitkering van eiseres herzien over de perioden: november 2011, juli 2012, augustus 2012, oktober 2012, november 2012, maart 2017, april 2017, september 2017, oktober 2017, januari 2018, februari 2018, april 2018, november 2018, januari 2019, maart 2019 en augustus 2019 en ingetrokken over de perioden: januari 2017, november 2017 en december 2017.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 21 april 2020 bezwaar gemaakt.
Bij primair besluit III heeft de ISD de als gevolg van primair besluit II ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 5.878,01 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft ook tegen primair besluit III bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluiten
Bestreden besluit I (herziening, zaaknummer 20/9879)
Met bestreden besluit I heeft de ISD de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten I en II deels gegrond verklaard.
De ISD beperkt de herziening van de bijstandsuitkering van eiseres tot de volgende perioden: februari t/m april 2016, juni t/m december 2016, februari 2017 t/m juli 2018, september 2018 t/m januari 2019 en maart 2019.
De ISD beschouwt de inkomsten die eiseres heeft gehad met de verkoop van kalenders en ontvangen royalty’s van haar boeken als inkomsten uit arbeid en heeft deze toegerekend aan de maand waarin deze zijn verworven.
Bij vaststelling van de hoogte van de inkomsten heeft de ISD rekening gehouden met de drukkosten van de kalenders. De portokosten laat de ISD buiten beschouwing omdat eiseres deze kosten heeft doorberekend aan de kopers dan wel aan hen had kunnen doorberekenen. Overige verwervingskosten laat de ISD ook buiten beschouwing.
De giften die eiseres van haar moeder op 6 november 2011 en 2 april 2017 heeft ontvangen, van € 110,- en € 75,-, beschouwt de ISD niet als inkomsten en hij brengt deze niet in mindering op de uitkering van eiseres.
De ISD stelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De ISD was weliswaar op de hoogte van het feit dat eiseres een boek aan het schrijven was, maar niet dat dit boek al klaar was, dat eiseres exemplaren daarvan verkocht en daarvoor royalty’s ontving. Ook was de ISD niet van op de hoogte van de verkoop van kalenders door eiseres. De ISD was gehouden om de bijstandsuitkering van eiseres te herzien over voormelde perioden, omdat er sprake was van inkomsten.
Bestreden besluit II (terugvordering, zaaknummer 20/9878)
Met bestreden besluit II heeft de ISD het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III deels gegrond verklaard.
De ISD stelt dat de uitkering van eiseres over de volgende perioden dient te worden teruggevorderd: februari t/m april 2016, juni t/m december 2016, februari 2017 t/m juli 2018, september 2018 t/m januari 2019 en maart 2019.
De ten onrechte betaalde uitkering over deze perioden wordt vastgesteld op € 1.317,61 bruto.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn volgens de ISD niet gesteld noch gebleken.
Bestreden besluit III (niet-ontvankelijkverklaring, zaaknummer 20/9880)
Met bestreden besluit III heeft de ISD het bezwaarschrift van eiseres van 21 april 2020 gericht tegen primair besluit II niet-ontvankelijk verklaard.
De ISD stelt dat het bezwaarschrift van eiseres van 25 maart 2020 tegen primair besluit I mede gericht is tegen primair besluit II. Het was daarom niet nodig om nog een keer bezwaar te maken tegen primair besluit II. Gelet op de systematiek van de Awb is het ook niet mogelijk twee keer bezwaar te maken. De ISD verklaart het bezwaarschrift van 21 april 2020 dan ook niet-ontvankelijk.
3.
Beroepsgronden
Bestreden besluit I en II (herziening en terugvordering)
Eiseres stelt dat bestreden besluiten I en II onvoldoende gemotiveerd, onbegrijpelijk en onevenredig zijn, gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiseres die de ISD bekend zijn. Daarnaast wordt eiseres ten onrechte weggezet als fraudeur.
Eiseres en haar moeder wonen noodgedwongen samen omdat de vader van eiseres haar seksueel heeft misbruikt en nog steeds stalkt. Hij is daarvoor civielrechtelijk veroordeeld tot een schadevergoeding van € 2.500,-. In verband met haar problemen met haar vader staat eiseres onder psychiatrische behandeling en heeft zij haar achternaam laten veranderen in die van haar moeder. Om de problemen van zich af te schrijven is eiseres in 2016 op medisch-therapeutische basis begonnen aan een boek. Dit heeft zij in 2016 aan de ISD gemeld, hetgeen ook door de ISD is erkend. Uit interne stukken blijkt ook dat klantmanager [naam klantmanager] op 5 maart 2019 bekend was dat eiseres boeken schreef. Zij raadde eiseres aan om zich in te laten schrijven bij de Kamer van Koophandel en verwees haar door naar het Servicecentrum. Van schending van de inlichtingenplicht is derhalve geen sprake.
Verder stelt eiseres dat de boodschappen die haar moeder heeft vergoed en de medische kosten niet als inkomsten kunnen worden aangemerkt.
Daarnaast heeft de ISD volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met de door haar gemaakte kosten. Deze zouden op haar inkomsten in mindering moeten worden gebracht. Het gaat om kosten van de correctie van boeken, van de illustrator, van de advocaat en voor flyers.
Eiseres stelt voorts dat van terugvordering dient te worden afgezien. Terugvordering is voor haar onevenredig zwaar en heeft onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen. Zij heeft psychische klachten.
Daarnaast zou een redelijke termijn om terug te vorderen 5 jaar zijn en niet al vanaf 2011.
Tot slot stelt eiseres dat andere gemeenten zich minder strikt opstellen ten aanzien van terugvorderingen, hetgeen rechtsongelijkheid oplevert.
Bestreden besluit III (niet-ontvankelijkverklaring)
Eiseres heeft het beroep tegen bestreden besluit III ter zitting ingetrokken, zodat dit niet meer ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
4.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de ISD op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres over de perioden februari t/m april 2016, juni t/m december 2016, februari 2017 t/m juli 2018, september 2018 t/m januari 2019 en maart 2019 heeft herzien en de ten onrechte betaalde bijstand over deze perioden ten bedrage van € 1.317,61 heeft teruggevorderd. (bestreden besluiten I en II)
De ISD heeft de bijstandsuitkering van eiseres over deze perioden herzien en teruggevorderd, omdat zij in die perioden inkomsten heeft gehad die zij niet heeft gemeld. Het gaat om inkomsten die eiseres heeft gehad met de verkoop van kalenders en ontvangen royalty’s van de verkoop haar boeken. Deze inkomsten heeft de ISD toegerekend aan de maanden waarin deze zijn verworven. De giften die eiseres van haar moeder heeft gekregen heeft de ISD buiten beschouwing gelaten.
De stelling van eiseres, dat de boodschappen en de medische kosten die haar moeder heeft vergoed niet als inkomsten kunnen worden aangemerkt, is derhalve niet relevant. Deze vergoedingen heeft de ISD in de bestreden besluiten niet (langer) als inkomen in mindering gebracht op de uitkering van eiseres.
Met betrekking tot de herziening en terugvordering overweegt de rechtbank als volgt.
Inkomen
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 32, eerste lid, van de Wet werk en bijstand – welke bepaling gelijkluidend is aan artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet – af te leiden dat de bedoeling van de wetgever is dat middelen die over het algemeen periodiek worden ontvangen, zoals inkomsten uit arbeid en uitkeringen, en kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud, als inkomen in aanmerking moeten worden genomen. Verder valt uit die geschiedenis af te leiden dat de wetgever niet heeft beoogd een uitputtende opsomming van de in beginsel als inkomen in aanmerking te nemen middelen te geven, maar om een aantal inkomensbronnen als voorbeeld te vermelden. De wetgever heeft daarbij benoemd dat ook eenmalig ontvangen bedragen die naar hun aard hiermee overeenkomen als inkomen in aanmerking dienen te worden genomen.
De CRvB heeft in de uitspraak van 8 juni 2004 [2] voorts geoordeeld:
‘De royalty's die appellant in juni 1998 heeft ontvangen in verband met de verkoop van zijn boek moeten worden aangemerkt als middelen als bedoeld in artikel 42 van de Abw. Deze royalty's vallen niet onder de ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Abw niet in aanmerking te nemen middelen en moeten worden beschouwd als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw.’
Gelet op deze rechtspraak dienen de door eiseres ontvangen royalty’s van de verkoop van haar boeken naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als inkomen. Daarnaast zijn ook de inkomsten van de verkoop van kalenders inkomen in de zin van artikel 32 van de Participatiewet.
Schending inlichtingenplicht
Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Om haar problemen van haar af te schrijven is eiseres in 2016 op medisch-therapeutische basis begonnen aan een boek. Dit heeft zij in 2016 aan de ISD gemeld, hetgeen ook door de ISD is erkend. Uit interne stukken blijkt ook dat klantmanager [naam klantmanager] op 5 maart 2019 bekend was dat eiseres boeken schreef.
Alhoewel uit de stukken afdoende blijkt dat eiseres heeft gemeld dat zij boeken schrijft, is de rechtbank uit de voorliggende stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat eiseres ook bij de ISD heeft gemeld dat zij haar boeken verkoopt en daarvoor royalty’s ontvangt en juist dat gegeven is van belang voor het recht op bijstand. Dat eiseres heeft nagelaten de verkoop van boeken en de royalty’s te melden daarvoor vindt de rechtbank aanwijzing in het verslag van de hoorzitting. Daarin is vermeld:
‘De commissie geeft te kennen dat het college niet betwist dat mevrouw [naam persoon] melding had gemaakt van het schrijven van een boek, maar vraagt aan mevrouw [naam persoon] of zij ook melding heeft gemaakt van de inkomsten. Mevrouw [naam persoon] geeft aan dat dat haar ontgaan is.’Uit de stukken kan worden afgeleid dat niet eerder dan rond maart 2019 de verkoop van boeken door eiseres bij de ISD bekend was. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres bij de ISD heeft gemeld dat zij kalenders verkoopt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van de schending van de inlichtingenplicht. De ISD was daarom in beginsel gehouden tot herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres.
Verwervingskosten
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB wordt bij de vaststelling van de inkomsten die op de uitkering in mindering worden gebracht, geen rekening gehouden met de voor de ontvangen inkomsten gemaakte verwervingskosten. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ISD dan ook terecht de verwervingskosten buiten beschouwing gelaten en deze niet in mindering gebracht op de inkomsten van eiseres. Overigens heeft de ISD wel rekening gehouden met de drukkosten van de kalenders. Naar het oordeel van de rechtbank was de ISD daartoe niet gehouden en is de ISD daarmee (onverplicht) aan eiseres tegemoet gekomen.
Vertrouwensbeginsel
Eiseres heeft ter zitting gesteld dat er sprake is van opgewekt vertrouwen. Het was de ISD al lang bekend dat zij boeken schrijft, maar daar is geen actie op ondernomen.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de ISD toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de ISD in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [4] In dit geval heeft niet het gegeven dat eiseres boeken schrijft geleid tot herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering maar het feit dat zij met de verkoop daarvan inkomsten heeft verworven. Niet gebleken is van toezeggingen of gedragingen van de ISD waaruit eiseres had kunnen afleiden dat de verkoop van haar boeken (en kalenders) niet zou kunnen leiden tot herziening en terugvordering van de uitkering.

5 jaar

Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de ISD de herziening en terugvordering had dienen te beperken tot een periode van 5 jaar, overweegt de rechtbank dat de ISD de herziening en terugvordering in de bestreden besluiten I en II heeft beperkt tot de periode vanaf februari 2016. Daarmee is de periode bekort tot minder dan 5 jaar.
Dringende redenen
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [5]
Eiseres heeft gesteld dat terugvordering voor haar onevenredig zwaar is en onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen heeft. Zij heeft psychische klachten. Ter onderbouwing heeft eiseres een bericht van [medewerker GGZ] , POH-GGZ, van 12 juni 2019 overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar psychische klachten
als gevolg van de terugvorderingzijn ontstaan dan wel verergerd. De informatie van [medewerker GGZ] dateert van voor het besluit tot terugvordering. Op grond van die informatie is derhalve niet aannemelijk dat de (verergering van de) psychische problemen van eiseres het gevolg zijn van de terugvordering. De rechtbank ziet evenmin reden om de terugvordering onevenredig te achten. De hoogte van de terugvordering is (relatief) beperkt en ter zitting is gebleken dat eiseres die vordering inmiddels geheel of nagenoeg geheel heeft afgelost.
Rechtsongelijkheid
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat andere gemeentes zich bij terugvorderingen minder strikt opstellen, hetgeen rechtsongelijkheid oplevert, overweegt de rechtbank als volgt. Iedere gemeente heeft weliswaar een eigen verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de Participatiewet, maar is daarbij wel gebonden aan de Participatiewet en daarin gestelde kaders. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat een andere gemeente in dit geval een ander besluit zou hebben genomen. Van rechtsongelijkheid is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Slotsom
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres inkomen heeft gehad uit de verkoop van boeken en kalenders. Zij heeft daarvan in strijd met de inlichtingenplicht geen melding bij de ISD gemaakt. De ISD was daarom gehouden om de bijstandsuitkering van eiseres te herzien en de ten onrechte betaalde uitkering terug te vorderen. Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn de rechtbank niet gebleken. Ook anderszins acht de rechtbank terugvordering niet onevenredig. De bestreden besluiten I en II houden dan ook stand.
6.
Conclusie
Het beroep is daarom ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen tegen bestreden besluiten I en II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

PARTICIPATIEWET
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1497)
3.zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1810), 20 april 2021 (ECLI:NL:CRVB: 2021:931) en 30 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1539)
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1268)
5.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 22 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:317) en 22 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1475)