ECLI:NL:CRVB:2004:AP1549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1424 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering van inkomsten uit royalty's

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsuitkering van appellant, die inkomsten heeft ontvangen uit royalty's voor de verkoop van zijn boek. Appellant ontving sinds 2 november 1993 bijstand van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage. In 1995 en 1996 schreef hij een boek, dat in mei 1997 werd gepubliceerd. In juni 1998 ontving hij een bedrag aan royalty's, wat leidde tot de herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. Het College vorderde de eerder verstrekte bijstand terug op basis van de ontvangen royalty's, die volgens hen als inkomen moesten worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de royalty's niet als inkomen moesten worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ontvangen royalty's wel degelijk als middelen onder de Algemene bijstandswet (Abw) moeten worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat de royalty's een uitgesteld inkomen vormden, dat verband hield met de verkoop van het boek en dat appellant recht had op bijstand over het jaar 1997.

De Raad vernietigde het besluit van het College en de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat het College ten onrechte had geoordeeld dat de royalty's niet in aanmerking kwamen voor bijstandsverlening. De Raad bepaalde dat het College opnieuw op het bezwaar van appellant moest beslissen, waarbij het ook rekening moest houden met de kosten die appellant had gemaakt in verband met het schrijven van het boek. Tevens werd bepaald dat de gemeente 's-Gravenhage het griffierecht aan appellant moest vergoeden.

Uitspraak

02/1424 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegd-heid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid inge-trokken. Thans berust die bevoegdheid bij het College. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Appellant heeft op bij het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Gravenhage op 14 januari 2002 met reg.nr. 01/00840 ABW tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zich nog enkele malen tot de Raad gewend en nadere stukken inge-zonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 april 2004, waar appellant in persoon is ver-schenen en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I.E.M. Rhuggenaath, werkzaam bij de gemeente 's-Gravenhage.
II. MOTIVERING
Appellant ontvangt met ingang van 2 november 1993 vanwege gedaagde een bijstands-uitkering, ingaande 1 februari 1997 ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). In 1995 en 1996 heeft hij een boek met als titel 'De zwarte rechtbank' geschreven. Op 7 november 1996 heeft appellant een contract met uitgeverij 'De Arbeiderspers' gesloten over de uitgave van het manuscript. Daarin is onder meer overeengekomen dat appellant ieder jaar uiterlijk op 30 april een afrekening ontvangt over het voorafgaande jaar en dat binnen een maand na dagtekening van die afrekening het aan appellant verschuldigde bedrag aan royalty's vorderbaar is. Het boek is in mei 1997 verschenen; in juni 1998 heeft appellant conform het contract over 1997 een bedrag van f 3.942,59 ontvangen.
Bij besluit van 25 oktober 1999 heeft gedaagde het recht op uitkering van appellant over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 herzien en de kosten van de over deze periode verleende bijstand tot een bedrag van f 3.942,59 met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw van hem teruggevorderd. Daartoe heeft gedaagde overwogen dat appellant over de genoemde periode inkomsten heeft ontvangen uit royalty's in verband met de verkoop van zijn boek.
Bij besluit van 19 januari 2001 heeft gedaagde het door appellant tegen het besluit van
25 oktober 1999 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In dit besluit heeft gedaagde onder meer overwogen dat bij de verrekening van inkomsten rekening kan worden gehouden met onkosten welke direct verband houden met de totstandkoming van het verkochte boek. Daartoe dient een gespecificeerde opgave te worden ingediend, waartoe appellant echter thans niet in staat stelt te zijn.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 19 januari 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is de aangevallen uitspraak door appellant gemotiveerd bestreden.
De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
De royalty's die appellant in juni 1998 heeft ontvangen in verband met de verkoop van zijn boek moeten worden aangemerkt als middelen als bedoeld in artikel 42 van de Abw. Deze royalty's vallen niet onder de ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Abw niet in aanmerking te nemen middelen en moeten worden beschouwd als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw. De Raad kan appel-lant dan ook niet volgen in zijn opvatting dat de royalty's evenals het auteursrecht op zijn boek als vermogen dienen te worden aangemerkt.
Met inachtneming van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw dient ver-volgens te worden beoordeeld of dat inkomen betrekking heeft op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan en zo ja, op welke periode. Uit de stukken komt naar voren dat de royalty's de in november 1996 aan appellant in het vooruitzicht gestelde beloning vormen voor het overdragen van onder andere het recht van uitgave van zijn werk aan de uitgever, en dat de hoogte daarvan wordt bepaald door de verkoopcijfers van het boek van appellant in de jaren 1997 en volgende. Dit betekent dat in feite sprake is van uitgesteld inkomen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Abw.
De vaststelling dat appellant eerst in juni 1998 over het over 1997 aan hem toekomende inkomen kon beschikken brengt mee dat er geen grond is voor het oordeel dat appellant over het jaar 1997 tot een lager bedrag recht op bijstand had, zodat er geen plaats is voor herziening van het recht op uitkering over dat jaar en evenmin voor gedeeltelijke terug-vordering van de kosten van de over dat jaar verleende bijstand. De Raad voegt daaraan toe dat gedaagde ten onrechte aan het herzienings- en terugvorderingsbesluit uitsluitend bepalingen van de Abw ten grondslag heeft gelegd, zoals deze wet luidde met ingang van 1 juli 1997, terwijl in het jaar 1997, waarop de herziening en de terugvordering betrek-king hebben, van 1 januari 1997 tot 1 februari 1997 de bepalingen van Algemene Bijstandswet (ABW) op appellant van toepassing waren en van 1 februari tot en met
30 juni 1997 de bepalingen van de Abw, zoals deze wet tot 1 juli 1997 luidde.
In het voorgaande ligt besloten dat het besluit van 19 januari 2001 wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten dient eveneens te worden vernietigd.
Gedaagde zal opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 25 oktober 1999 moeten beslissen. In het kader daarvan zal gedaagde moeten beoordelen of en zo ja, in hoeverre en over welke periode er plaats is voor terugvordering van de kosten van bijstand welke zijn gemaakt vanaf het sluiten van het contract met uitgeverij 'De Arbeiderspers' met toepassing van artikel 58, tweede lid, van de Algemene Bijstandswet respectievelijk artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw. Hierbij tekent de Raad aan dat hierbij niet van belang is dat appellant, zoals hij heeft gesteld, zijn auteursrecht op 30 april 1998 heeft verkocht en de aan hem overgemaakte royalty's heeft doorbetaald aan de koper. Beslissend is dat appellant op 7 november 1996 met betrekking tot een periode waarover hij bijstand ontving een aanspraak op middelen kreeg, welke hij in juni 1998 heeft gerealiseerd.
De Raad merkt voorts op dat het aan gedaagde is om - in overeenstemming met het in bezwaar en (hoger) beroep door hem ingenomen standpunt - bij het nemen van een besluit op bezwaar op basis van de in hoger beroep door appellant overgelegde af-schriften van aankoopbonnen en vervoerbewijzen te bezien in hoeverre en op welke
wijze rekening kan worden gehouden met de kosten welke appellant heeft moeten
maken in verband met het schrijven en tot stand brengen van het boek.
De Raad is ten slotte niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 januari 2001;
Bepaalt dat gedaagde met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Bepaalt dat de gemeente 's-Gravenhage aan appellant het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 109,23 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) P.C. de Wit.
GdJ
35