ECLI:NL:RBZWB:2022:2278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7749
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, winstcorrecties en bewijsvoering in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2009 tot en met 2012. De belanghebbende, firmant in een vennootschap onder firma (VOF) die een Grieks restaurant exploiteert, heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslagen opgelegd op basis van een boekenonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek, waaruit bleek dat niet alle omzet in de administratie was verantwoord. De rechtbank oordeelde dat de administratie van de VOF gebreken vertoonde en dat de inspecteur een gemotiveerde schatting van de winst had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet de vereiste aangiften had gedaan, waardoor de bewijslast was omgekeerd en verzwaard. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2011 gegrond, maar de beroepen tegen de aanslagen voor het jaar 2012 ongegrond. Tevens werd een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, en werd immateriële schadevergoeding toegewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/7749 tot en met BRE 17/7753
uitspraak van 21 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). Voor het jaar 2012 is daarnaast een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur heffings- of belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 verminderd. De aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar tijdig beroep ingesteld.
1.4.
De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Na het indienen van het verweerschrift heeft belanghebbende op 31 januari 2022 een aanvullend stuk ingediend. De inspecteur heeft eveneens op 31 januari 2022 een aanvullend stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, mr. R.B.H. Beune, verbonden aan BeuneFaber Advocaten-Belastingkundigen te Nijmegen, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur 1] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd. Ter zitting zijn gelijktijdig met de zaken van belanghebbende ook zaken van twee andere belastingplichtigen behandeld.
1.7.
Ter zitting heeft de inspecteur overzichten met berekeningen overgelegd met betrekking tot de correcties zoals die in de aan belanghebbende opgelegde aanslagen en de daaropvolgende verminderingsbeschikkingen zijn verwerkt. De rechtbank heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van het geding. De stukken blijven, conform het procesreglement [1] , opgenomen in het dossier.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is firmant in de vennootschap onder firma ‘ [bedrijf] [woonplaats] V.O.F. ’ (hierna: de VOF). Tot 31 december 2012 waren de overige firmanten in de VOF, [firmant] , [firmant 1] en [bedrijf] [woonplaats] B.V. (hierna: de BV). Per 1 januari 2012 is [firmant 1] uitgetreden als firmant waarbij hij zijn aandeel heeft overgedragen aan belanghebbende. De activiteiten van de VOF bestaan uit het exploiteren van een Grieks restaurant. Belanghebbende is tot en met 31 december 2011 gerechtigd tot 20 % van de overwinst (winst na aftrek van onder andere de arbeidsvergoeding van de firmanten) van de VOF. Vanaf 1 januari 2012 is belanghebbende gerechtigd tot 60% van de overwinst van de VOF.
2.2.
De VOF maakte in de jaren 2009 tot en met 2012 gebruik van het kassasysteem “ Matrix Pos” . In dat kassasysteem worden alle aangeslagen bestellingen en kassabonnen in het restaurant door de werknemers per tafel, bestelmoment en artikelgroep geregistreerd in kassabonbestanden. Op basis van de kassabonbestanden worden dagoverzichten (zogenoemde Z-afslagen) opgemaakt. De Z-afslagen worden vervolgens in de financiële administratie als omzet geboekt.
2.3.
In de jaren 2013 en 2014 heeft bij de VOF een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaarbaarheid van de aangiften omzetbelasting en loonheffingen voor de jaren 2009 tot en met 2012.
2.4.
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de door hem ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2012.
2.5.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de zaak aangemeld bij de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 24 mei 2014 heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een huiszoeking plaatsgevonden bij het restaurant alsmede de woning van belanghebbende en [firmant] . Tijdens de huiszoeking is beslag gelegd op de administratie van de VOF. Tot de in beslag genomen stukken behoort de volgende handgeschreven notitie van de bedrijfsleider van de VOF, waarin een procedure met betrekking tot het kassasysteem wordt beschreven:.
2.6.
Op 17 juni 2015 heeft de FIOD een proces-verbaal met bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek opgemaakt (hierna: het proces-verbaal van de FIOD). De FIOD heeft daarin geconcludeerd dat in het kassasysteem kassabonnummers en bijbehorende bedragen staan vermeld die niet in de Z-afslagen zijn opgenomen. In het proces-verbaal van de FIOD wordt geconcludeerd dat een deel van de omzet van de VOF werd afgeroomd door middel van de procedure zoals in voornoemde notitie van de bedrijfsleider beschreven. Op 15 april en 28 juni 2013 is de digitale administratie volgens het onderzoek van de FIOD zodanig aangepast, dat eventuele verschillen tussen de kassabonbestanden en de administratie van belanghebbende niet meer konden worden geconstateerd. Tijdens de doorzoeking in de woning van belanghebbende en I. Raptis-Iakovaki zijn ook drie kasboekjes gevonden met notities over de perioden 9 februari 2013 tot en met 23 augustus 2013 en 15 februari 2014 tot en met 27 mei 2014. Deze notities konden tot en met 30 april 2014 met de kasadministratie van belanghebbende worden vergeleken. Uit de vergelijking van de kasadministratie met de inhoud van de kasboekjes heeft de FIOD afgeleid dat er ook in die betreffende perioden sprake was van afroming van de omzet.
2.7.
In het FIOD-rapport zijn ook verklaringen van vier (ex-)werknemers van de VOF opgenomen, die inhouden dat een deel van hun loon in de onderhavige jaren zwart werd uitbetaald en dat dit bij indiensttreding reeds was overeengekomen. Uit de inhoud van de in 2.6 genoemde kasboekjes heeft de FIOD afgeleid dat minimaal 50% van de afgeroomde omzet is aangewend voor uitbetaling van zwart loon aan de werknemers. De FIOD gaat er in het proces-verbaal van uit dat ook in de jaren 2009 tot en met 2012 50% van de verzwegen omzet is aangewend voor het betalen van zwart loon.
2.8.
De in beslaggenomen financiële administratie van de VOF en de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek zijn als basis voor het boekenonderzoek gebruikt. De conclusies van het boekenonderzoek ten aanzien van belanghebbende zijn neergelegd in een fiscaal onderzoeksrapport met dagtekening 14 oktober 2015 (hierna: het onderzoeksrapport). In het onderzoeksrapport is ten onrechte ervan uit gegaan dat belanghebbende voor 50% gerechtigd is tot de winst van de VOF (voor het juiste percentage zie 2.1).
2.9.
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2009 is afgeroomd met een bedrag van € 294.267. De helft van dit bedrag, € 147.133,50 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 73.566) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.
2.10.
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2010 is afgeroomd met een bedrag van € 221.215. De helft van dit bedrag, € 110.607,50 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 55.303) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.
2.11.
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2011 is afgeroomd met een bedrag van € 209.863. De helft van dit bedrag, € 104.931,50 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 52.465) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.
2.12.
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2012 is afgeroomd met een bedrag van € 129.210. De helft van dit bedrag, € 64.605 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 32.302) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.
2.13.
Belanghebbende heeft na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand niet binnen de daartoe gestelde termijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 ingediend.
2.14.
Met dagtekening 14 december 2011 is aan belanghebbende een ambtshalve aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.000.
2.15.
Op 24 januari 2012 heeft belanghebbende alsnog aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.670. Bij verminderingsbeschikking is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 vermindert conform de ingediende aangifte.
2.16.
Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende tijdig aangifte IB/PVV en Zvw ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.097. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is vastgesteld conform de door belanghebbende ingediende aangifte.
2.17.
Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende tijdig aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.790, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van -/- € 4.036 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.995. In verband met de conclusies uit het onderzoeksrapport is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.
2.18.
Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende tijdig aangifte IB/PVV en Zvw ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.038, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van -/- € 25.407, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.831 en een bijdrage-inkomen van € 36.877. In verband met de conclusies uit het onderzoeksrapport is bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangiften.
2.19.
Naar aanleiding van de conclusies uit het onderzoeksrapport zijn de volgende (navorderings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd:
  • Voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.691, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 6.332;
  • Voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.952, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 3.707;
  • Voor het jaar 2011 een definitieve aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.616, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van -/- 4.036 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.955, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 1.071;
  • Voor het jaar 2012 een definitieve aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.779, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van -/- 12.486 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.831, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 444;
  • Voor het jaar 2012 een definitieve aanslag Zvw berekend naar een bijdrage-inkomen van € 59.618, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 100.
2.20.
Bij [firmant] en de BV, medefirmanten van de VOF, hebben naar aanleiding van het boekenonderzoek eveneens winstcorrecties plaatsgevonden.
2.21.
Belanghebbende heeft tegen de in 2.19 opgenomen belastingaanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren van belanghebbende tegen de (navorderings)aanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard. De belastingaanslagen zijn verminderd in verband met de omstandigheid dat in het onderzoeksrapport ten onrechte ervan uit is gegaan dat belanghebbende recht heeft op 50% van de overwinst van de VOF, in plaats van het juiste percentage van 20%. Daarnaast heeft de inspecteur voor de jaren 2009 tot en met 2011 bij de uitspraken op bezwaar een correctie toegepast op het inkomen uit aanmerkelijk belang. Omdat belanghebbende 75% van de aandelen in de BV houdt, is bij hem een gedeelte van het winstdeel dat volgens de inspecteur toekomt aan de BV in aanmerking genomen als belastbaar resultaat uit aanmerkelijk belang.
2.22.
Als gevolg van de uitspraken op bezwaar is een deel van de belastingaanslagen als volgt verminderd:
  • De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.991 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.356;
  • De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.821 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.530;
  • De aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.589, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.210 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.995.
2.23.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om kostenvergoeding. Aan hem is geen kostenvergoeding toegekend.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2012 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.1.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 en 2010 en vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2011 en 2012 conform de door hem ingediende aangiften.
3.2.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 om de hiernavolgende reden (zie 4.1) en tot ongegrondverklaring van de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De inspecteur heeft zich in de beroepsfase op het nadere standpunt gesteld dat aan belanghebbende voor wat betreft de jaren 2009 tot en met 2011 ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase. Reeds om die reden zijn de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2011 gegrond.
Omkering en verzwaring van de bewijslast wegens niet doen van de vereiste aangiften?
4.2.
De inspecteur stelt voor alle jaren dat de bewijslast op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften IB/PVV en in voorkomend geval Zvw heeft gedaan.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende over het jaar 2009 niet tijdig een aangifte IB/PVV heeft ingediend, terwijl hij daarvoor wel is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat voor het jaar 2009 niet de vereiste aangifte is gedaan en dat de bewijslast voor dat jaar moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.4.
Voor de jaren 2010 tot en met 2012 heeft belanghebbende wel tijdig een aangifte IB/PVV en Zvw ingediend. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [2]
4.5.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 niet de volledige winst aangegeven en in zijn aangifte Zvw voor het jaar 2012 niet het volledige bijdrage-inkomen aangegeven. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het onderzoeksrapport en het proces-verbaal van de FIOD waarin wordt geconcludeerd dat de administratie van de VOF gebreken vertoonde waardoor niet de volledig gerealiseerde omzet in de administratie is verantwoord.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat niet de vereiste aangifte is gedaan, de kwaliteit van de administratie één van de factoren is die kan meewegen. Onderdeel van de bedoelde feiten en omstandigheden kan namelijk zijn dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Indien zodanige gebreken aan de orde zijn, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst, waarna de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst lager is. [3]
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met het door hem overgelegde rapport boekenonderzoek en het proces-verbaal van de FIOD aannemelijk gemaakt dat de administratie van de VOF over de jaren 2010 tot en met 2012 gebreken en tekortkomingen bevat als hiervoor bedoeld. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen de informatie uit het kassasysteem en de door de VOF gevoerde administratie. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat in het kassasysteem kassabonnummers en bijbehorende bedragen zijn vermeld die niet in de administratie van de VOF zijn opgenomen. Het voorgaande in samenhang bezien met de notitie van de bedrijfsleider waarin wordt beschreven op welke wijze digitaal verwerkte omzet in de administratie kon worden gewist én de verklaringen van de ex-werknemers van de VOF dat zij een gedeelte van hun loon zwart kregen uitbetaald, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie van de VOF dusdanige gebreken bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening.
Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank overweegt daarbij dat het door belanghebbende overgelegde rapport Hoogendijk onvoldoende is om aannemelijk te achten dat de administratie van de VOF deugdelijk is om als grondslag voor de winstberekening te kunnen dienen. In die rapportage wordt namelijk op geen enkele wijze aandacht besteed aan de door de FIOD getrokken conclusie dat het mogelijk was via een omweg – zoals beschreven in de notitie van de bedrijfsleider – de Z-afslagen te manipuleren.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast kan voldoen door een gemotiveerde schatting van de winst (zie 4.6). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daaraan voldaan. De resterende correcties na de uitspraken op bezwaar berusten naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting van de winst. De rechtbank acht daarbij van belang dat de resterende correcties zijn gebaseerd op de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en het boekenonderzoek en dat daarbij is uitgegaan van het juiste percentage winstaandeel van belanghebbende in de VOF. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de winstcorrectie lager moet zijn.
Gelet op zowel de absolute hoogte van de resterende correcties, alsmede de hoogte van deze correcties in verhouding tot de door belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 aangegeven bedragen (zie 2.16 tot en met 2.18), is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gebreken in de aangiften die ertoe hebben geleid dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Belanghebbende moet zich daar bovendien bewust van zijn geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 werkzaam was in het Griekse restaurant dat door de VOF werd geëxploiteerd. De administratie van de VOF werd mede bijgehouden door hemzelf waardoor de rechtbank aannemelijk acht dat hij ervan op de hoogte was dat niet de volledige omzet werd verantwoord in de administratie. Gelet op de verhullende wijze waarop de omzet buiten de administratie van de VOF werd gehouden, acht de rechtbank het bovendien aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust was dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
4.9.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2012 niet de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw heeft gedaan en dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. Voor dat geval moet de rechter beoordelen voor elk van de belastingaanslagen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur en, zo ja (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, onjuist is.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank berusten de aan belanghebbende opgelegde (navorderings-)aanslagen IB/PVV - voor de jaren 2009 tot en met 2012 - en de aanslag Zvw voor het jaar 2012 op een redelijke schatting van de inspecteur. Daartoe overweegt de rechtbank dat de hoogte van de gecorrigeerde winst is gebaseerd op het verschil tussen de omzet berekend op basis van de informatie uit het kassasysteem en de door de VOF in haar administratie verantwoorde omzet. Het baseren van de hoogte van de correcties op voornoemde vergelijking acht de rechtbank redelijk en niet willekeurig. Ook acht de rechtbank het niet onredelijk dat bij belanghebbende een gedeelte van het door de inspecteur berekende winstaandeel van de BV is toegerekend als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de belastbare winst in de (navordering-)aanslagen te hoog is vastgesteld. Hetgeen belanghebbende ter bestrijding van de door de inspecteur doorgevoerde correcties heeft aangevoerd is hiervóór al in aanmerking genomen bij het oordeel op basis van de normale stelplicht en bewijslast. Nu de rechtbank in het kader van de normale bewijslastverdeling reeds heeft geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende heeft aangevoerd om tot een ander oordeel te komen in dat kader, voldoet belanghebbende ook niet aan de verzwaarde bewijslast.
4.11.
De rechtbank concludeert dat de aan belanghebbende opgelegde (navorderings-)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2012 en de aanslag Zvw voor het jaar 2012 zoals deze luiden na de uitspraken op bezwaar, niet te hoog zijn vastgesteld. Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard.

5.Verzoek om immateriëleschadevergoeding (ISV)

5.1.
Belanghebbende heeft verzocht om ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de beoordeling daarvan is de jurisprudentie van de Hoge Raad van belang. [4] Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de ISV geen ‘samenhang’ bestaat tussen belanghebbende en de twee andere belastingplichtigen wiens zaken gelijktijdig met de onderhavige zaken ter zitting zijn behandeld (zie 1.6).
5.2.
Tussen partijen staat vast dat de oudste bezwaarschriften door de inspecteur zijn ontvangen op 15 december 2015. Nu de rechtbank uitspraak doet op 21 april 2022 is sindsdien afgerond 77 maanden verstreken.
5.3.
De redelijke termijn die als uitgangspunt staat voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Partijen zijn het erover eens dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de redelijke termijn dient te worden verlengd.
5.4.
Aangezien de redelijke termijn met 53 maanden is overschreden heeft belanghebbende recht op € 4.500 aan ISV. Voor de verdeling van de ISV tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Justitie en Veiligheid (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de laatste uitspraak op bezwaar op bezwaar op 30 oktober 2017. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 23 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 17 maanden is overschreden. Op grond van het voorgaande komt € 1.443 (17/53e deel) van de totale ISV voor rekening van de inspecteur. Het restant van € 3.057 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

6.Proceskosten en griffierecht

6.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de onderhavige zaken samenhangen, in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Het Besluit), met de ter zitting gelijktijdig behandelde zaken van [firmant] (BRE 17/7741 tot en met 17/7748). De rechtbank acht daarbij onder meer van belang dat gelet op de processtukken in het dossier de werkzaamheden van de gemachtigde voor deze zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Vanwege de samenhang tussen voornoemde zaken is de proceskostenvergoeding in de uitspraak van belastingplichtige [firmant] berekend en aldaar toegekend. De inspecteur dient het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem te vergoeden.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 ongegrond;
  • verklaart de beroepen tegen de (navorderings) aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 gegrond;
  • vernietigt de daarmee samenhangende uitspraken op bezwaar voor wat betreft de beslissingen over de kostenvergoeding;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 1.443;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 3.057;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. V.A. Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 21 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 2.16, vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021, Stcrt, 2020-1480.
2.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
3.Zie Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.
4.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.