In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een landbouwonderneming drijft, en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de Minister van Justitie en Veiligheid. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015, die was opgelegd op basis van een (maximum) bijdrage-inkomen van € 51.976. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag Zvw correct had vastgesteld, waarbij enkel rekening was gehouden met de lijfrentepremie die betrekking had op de afname van de oudedagsreserve. De rechtbank oordeelde dat het niet in aanmerking nemen van het deel van de betaalde lijfrentepremie dat niet betrekking had op de oudedagsreserve niet in strijd was met het discriminatieverbod van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de procedure te lang had geduurd, waardoor de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 1.500 wegens immateriële schade. De rechtbank heeft de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van deze schade en de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 759. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Minister het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.