4.13Wat de door de vrouw gewenste correcties op de winst zoals die volgt uit de overgelegde jaarrekeningen betreft, stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste jurisprudentie de alimentatierechter terughoudendheid dient te betrachten indien hij een jaarrekening, die conform de beginselen van goed koopmansgebruik is opgesteld, wenst te corrigeren om de draagkracht van de ondernemer te verhogen. Aan de alimentatieplichtige ondernemer dient een zekere ruimte te worden gelaten om naar eigen inzicht te bepalen hoe hij zijn bedrijf inricht en voert (onder meer ECLI:NL:GHARL:2021:6246). reservering onderhoud boten en asbestdaken
4.14.1Niet in geschil is dat in de jaarstukken een reservering voor onderhoudsvoorzieningen voor boten is opgenomen van € 5.000,- per jaar, alsmede een reservering voor asbestdaken een bedrag van € 2.000,- per jaar. Per jaar strekt derhalve € 7.000,- in mindering op de winst uit onderneming.
4.14.2De vrouw acht het niet redelijk dat de winst van de man door de in de jaarstukken opgenomen reservering wordt beïnvloed om zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te verlagen. Dit klemt volgens de vrouw te meer omdat beide partijen samen niet in de behoefte van de minderjarigen kunnen voorzien en wel van de huidige partner van de vrouw verwacht wordt dat deze een deel van die behoefte voor zijn rekening neemt. De vrouw wijst er op dat in de jaren 2018 tot en met 2020 totaal € 25.000,- voor het ouderhoud van de boten en de asbestdaken beschikbaar was, maar dat slechts € 11.691,- daadwerkelijk aan onderhoud is uitgegeven. Met betrekking tot de reservering voor asbestdaken geldt als voorwaarde dat redelijke zekerheid moet bestaan dat de uitgaven daadwerkelijk zullen worden gedaan. De verplichting tot verwijdering van asbestdaken is echter komen te vervallen, aldus de vrouw. De vrouw vindt het redelijk als de winst wordt gecorrigeerd met 50% van die reserveringen.
4.14.3De man stelt dat de reserveringen zijn geboekt maar dat het – mede vanwege de liquiditeitsonttrekking vanwege de afwikkeling huwelijkse voorwaarden – het er nog niet van is gekomen om het groot onderhoud aan de boten uit te voeren. Die kosten moeten nog wel worden gemaakt en dat daarvoor wordt gereserveerd is fiscaal zonder meer aanvaardbaar, aldus de man. Voor wat betreft de asbestdaken stelt de man dat, als deze daken niet worden vervangen, dit een meer dan evenredig nadelig gevolg heeft voor de waarde van het pand. De onderhavige reservering wordt volgens de man al vanaf 2016 gedaan en er is dus sprake van een bestendige gedragslijn. De man heeft zijn stellingen onderbouwd door het in het geding brengen van een verklaring van zijn accountant (overgelegd als productie 15 bij het verweerschrift op het zelfstandig verzoek), waaruit het vorenstaande volgt.
4.14.4De rechtbank overweegt dat de man met de overgelegde accountantsverklaring en zijn toelichting in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling voldoende heeft onderbouwd waarom de onderhavige reserveringen, alsmede de hoogte ervan, noodzakelijk zijn. Niet betwist is dat de onderhavige reservering al sedert 2016, toen partijen nog waren gehuwd, in de jaarstukken is opgenomen. Mitsdien is sprake van een bestendige lijn. Dat de man met de onderhavige reservering zijn winst heeft “gemanipuleerd” is tegen deze achtergrond door de vrouw dan ook onvoldoende onderbouwd. Mede gelet op de hiervoor overwogen door de alimentatierechter aan te nemen terughoudendheid ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanleiding de winst van het bedrijf van de man te corrigeren als door de vrouw verzocht.
4.15.1Als bijlage bij de jaarstukken is opgenomen een overzicht vaste activa waarbij van de verschillende activa de boekwaarde en afschrijvingen zijn vermeld. Partijen verschillen van mening over de vraag of de in die bijlage opgenomen afschrijvingen ten laste moeten worden gebracht van de winst.
4.15.2De vrouw stelt dat de man in de echtscheidingsprocedure het standpunt innam dat een vijftal vaste activa (bunkerboot “ [naam] ”, verbouwing stuurhut, verbouwing 2001, bunkerunit en bunkerstation) die tot restwaarde waren afgeschreven, tot nihil moesten worden afgeboekt. De man is daar op teruggekomen, omdat deze activa wel degelijk een waarde vertegenwoordigden en is vanaf 2017 de restwaarde toch weer verder gaan afschrijven. Hierdoor is de boekwaarde van deze posten in de jaren 2017 t/m 2020 afgenomen van € 44.333,- tot € 27.500,-; gemiddeld met ruim € 4.000,- per jaar. Vervolgens wordt er per 31 december 2020 voor het eerst weer melding gemaakt van een nieuwe restwaarde. De vrouw is van mening dat deze afschrijvingen niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de winst, omdat de man er niet voor kan kiezen bepaalde vaste activa eerst wel bepaalde restwaarde toe te kennen, deze daarna geen waarde toekent maar wel tegen die waarde verzekert, en hierop vervolgens weer terug komt en op deze activa afschrijft. De vrouw wenst de winst dan ook te corrigeren met een bedrag van € 4.000,= per jaar.
4.15.3De man stelt dat de gemaakte keuzes fiscaal aanvaardbaar zijn. In het verleden werd daar niet meer op afgeschreven omdat dit fiscaal weinig zin had. De man viel in de lage IB-categorie en het belastingvoordeel op afschrijvingen bij die activa was daarom beperkt. De accountant van de man heeft in zijn e-mailbericht van 14 september 2021 (productie 15 bij verweerschrift op het zelfstandig verzoek) toegelicht dat de boten bij staking van het bedrijf niet veel meer opbrengen dan de waarde van oud ijzer. De boten voldoen niet meer aan de milieueisen en moeten eigenlijk dubbelwandig zijn. Verder zijn de boten te klein om te exploiteren in de grote rivieren. Vandaar dat elk jaar gekeken wordt naar de restwaarden en is er tot en met 2020 op afgeschreven. De man stelt dat in het verleden de winst eigenlijk te hoog was omdat er niet werd afgeschreven, hetgeen nu is gecorrigeerd met een geleidelijk en acceptabele afschrijving. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aanvullend naar voren gebracht dat de onderhavige afschrijvingen een “papieren post” zijn en dat er geen concrete uitgaven tegenover staan. Volgens de man worden de onderhavige activa “opgebruikt” en niet meer vervangen.
4.15.4De rechtbank is, niettegenstaande meergenoemde terughoudendheid, van oordeel dat -voor de bepaling van de draagkracht van de man - de winst van de onderneming van de man moet worden gecorrigeerd met deze afschrijvingen. Uit de eigen verklaringen van de man volgt dat de onderhavige afschrijvingen niet noodzakelijk zijn in verband met onderhoud, renovatie of vervanging van de betreffende activa. Vaststaat derhalve dat sprake is van een uitsluitend fiscale aftrekpost zonder dat hiertegenover -in de toekomst- een reële uitgave staat, maar die wel -op papier- de hoogte van de winst uit onderneming verlaagd en daarmee de ruimte voor kinderalimentatie. Dat de keuze van de man om opnieuw te gaan afschrijven op deze activa wellicht vanuit ondernemers- en/of fiscaal standpunt acceptabel is, brengt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet mee dat deze keuze ten koste moet gaan van de minderjarige kinderen van partijen. De rechtbank wijst in dit verband op de hoge prioriteit die kinderalimentatie heeft.
4.15.5De man heeft geen verweer gevoerd tegen het gemiddeld bedrag van € 4.000,- per jaar aan afschrijvingen dat de vrouw heeft genoemd. De rechtbank zal de winst van de onderneming over de jaren 2018 tot en met 2020 met dit bedrag verhogen. Dit leidt dan tot het hieronder in de tabel weergegeven winstaandeel voor de man (tabel overgenomen uit de jaarrekeningen van de onderneming met de man, maar met gecorrigeerde winst):
Winst uit onderneming
2018
53.389
2019
55.316
2020
34.152
man
vader
man
vader
man
vader
Rentevergoeding
11.21
2.54
11.506
2.5
11.761
410
Arbeidsvergoeding
18.5
500
15
9
Verdeling rest winst
10.319
10.32
13.155
13.155
6.49
6.491
totaal
40.029
13.36
39.661
15.655
27.251
6.901
4.16.1De rechtbank komt hiermee toe aan de door de vrouw geuite bezwaren tegen de door de man gehanteerde berekening van zijn, op de winst van de onderneming gebaseerde, arbeidsvergoeding. Tussen partijen is niet in geschil dat de man voor zijn werkzaamheden binnen de onderneming geen vast salaris of vaste beloning ontvangt. Wel ontvangt de man jaarlijks een vergoeding. Deze vergoeding wordt blijkens de jaarstukken als volgt vastgesteld: Eerst wordt voor de man en zijn vader de rentevergoeding berekend over het kapitaal dat ieder van hen bezit in de onderneming. Deze rentevergoeding wordt van de winst afgetrokken. Vervolgens wordt op dit resultaat een arbeidsvergoeding in mindering gebracht en komt, indien daarna nog iets van de winst uit onderneming resteert, ieder de helft van het restant toe. De rechtbank wijst ter illustratie van deze berekening naar de in de vorige alinea opgenomen tabel over de jaren 2018 tot en met 2020.
4.16.2De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man zijn inkomen manipuleert. Aanvankelijk bedroeg de arbeidsvergoeding van de man € 27.500,- per jaar, maar deze is geleidelijk verlaagd naar € 9.000,- in 2020. In de overeenkomst van de CV is de mogelijkheid opgenomen om de arbeidsvergoeding te corrigeren, maar alleen bij toe- of afname van de activiteiten van de vennoot. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Het is een keuze van de man om hem een lagere arbeidsvergoeding toe te kennen die een aanzienlijk effect heeft op zijn draagkracht. Volgens de vrouw dient voor alle jaren uitgegaan te worden van een arbeidsvergoeding voor de man van € 27.500,- per jaar. In dat geval bedraagt het gemiddelde inkomen van de man over deze drie jaren € 38.834,33, aldus de vrouw.
4.16.3De man betwist het standpunt van de vrouw. Hij voert daartoe aan dat de winst uit onderneming de laatste jaren flink is afgenomen. Oorzaak van deze winstdaling is dat een deel van de schepen die door de onderneming werden bevoorraad nu in een andere haven liggen en niet meer bij de onderneming van de man bunkeren. Dit beïnvloedt de jaarcijfers van de onderneming en daarmee ook het inkomen van de man en zijn draagkracht.
Als aan de man een hogere arbeidsvergoeding wordt toegekend, zou, na aftrek van de rentevergoeding en die hogere arbeidsvergoeding, nog slechts een geringe (winst)vergoeding aan de vader van de man toekomen en in 2020 zelfs zodanig dat het aandeel van de vader van de man op een negatief bedrag zou komen; hij zou er dan geld op toeleggen. Voor zover er voor zou worden gekozen om de rentevergoeding aan te passen, heeft dat hetzelfde effect.
De man wijst er daarnaast op dat zijn vader ook werkzaamheden verricht voor de onderneming. Als in plaats van zijn vader voor deze werkzaamheden een derde zou moeten worden ingeschakeld, betekent dat hogere kosten voor de onderneming, een lagere winst en dus ook een lager inkomen van de man.
4.16.4De rechtbank stelt voorop dat de bezwaren van de vrouw zich uitsluitend richten tegen de gehanteerde arbeidsvergoeding en niet tegen de overige onderdelen van de winstverdeling (rentevergoeding en gelijke verdeling van de ‘restantwinst’). De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de winst van de onderneming de laatste jaren is gedaald. In de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling heeft de man voldoende onderbouwd dat dit is te verklaren door een dalende omzet en hij heeft de oorzaak van de omzetdaling, door de vrouw onbestreden, benoemd. Gesteld noch gebleken is dat de man van deze omzetdaling een verwijt gemaakt kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende toegelicht dat in het licht van de gedaalde omzet en winst van de onderneming het vaststellen van een ongewijzigde arbeidsvergoeding voor de man van € 27.000,=, als door de vrouw gewenst, tot gevolg heeft dat zijn vader geen beloning zal ontvangen voor zijn werkzaamheden binnen de onderneming en uiteindelijk zelfs, zo begrijpt de rechtbank, zal moeten interen op zijn vermogen om de ongewijzigde arbeidsvergoeding van de man te kunnen financieren. De rechtbank acht dat niet redelijk. Vaststaat immers dat ook de vader van de man werkzaamheden verricht voor de onderneming en dat hem daarvoor geen (andere) beloning toekomt dan hetgeen hij uit de winst ontvangt zoals uit bovenstaande tabel blijkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man, door de vrouw onbestreden heeft aangevoerd, dat in het geval de vader van de man er (indien hij niet langer een beloning ontvangt) voor zou kiezen zijn werkzaamheden voor de onderneming te beëindigen, deze werkzaamheden door een derde zouden moeten worden verricht. Volgens de man brengt de beloning voor een derde hogere kosten met zich, hetgeen de vrouw niet heeft weersproken, en dat zou in dat geval leiden tot een -nog- lagere winst voor de onderneming. De rechtbank overweegt voorts dat uit de overgelegde jaarrekeningen volgt dat de verhouding waarin de winst wordt verdeeld tussen de man en zijn vader de afgelopen jaren nagenoeg gelijk is gebleven (2017, 2018 en 2019 ca 75% van het totale winstaandeel voor de man en in 2020 ca 85%). Mitsdien is sprake van een bestendige gedragslijn. Tegen deze achtergrond heeft de vrouw haar stelling dat de man de zijn inkomen “manipuleert” dan ook onvoldoende onderbouwd. Dit brengt mee dat de bezwaren van de vrouw tegen de door de man gehanteerde arbeidsvergoeding dienen te worden verworpen.
Conclusie ten aanzien van het inkomen van de man